ECLI:NL:HR:2018:2407

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
18/03583
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende uit Marokko tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een besluit van de Sociale Verzekeringsbank op grond van de Algemene Ouderdomswet, waarbij de belanghebbende niet ontvankelijk werd verklaard in zijn beroep. De Hoge Raad heeft beoordeeld of de belanghebbende ontvankelijk was in zijn cassatieberoep. De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende eerder gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en had hem een termijn van vier weken gegeven om dit te voldoen. De belanghebbende heeft echter geen domicilieadres in Nederland gekozen en heeft het griffierecht niet betaald binnen de gestelde termijn. Ook heeft hij geen beroep op betalingsonmacht gedaan. De Hoge Raad concludeert dat de belanghebbende in verzuim is geweest en verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is gewezen door vice-president G. de Groot als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 21 december 2018.

Uitspraak

21 december 2018
Nr. 18/03583
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z], Marokko (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 5 juli 2018, nr. 17/1233 AOW, betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank op grond van de Algemene Ouderdomswet.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft niet gekozen voor een domicilieadres in Nederland.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 21 september 2018 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan. Belanghebbende heeft binnen de gestelde betaaltermijn niet een beroep op betalingsonmacht gedaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 23 oktober 2018, welke brief eveneens per gewone post is verzonden aan het door belanghebbende opgegeven adres in het buitenland, in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald.
Hetgeen belanghebbende in de reactie van 31 oktober 2018 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.