Uitspraak
[X]te
[Z], Marokko (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 5 juli 2018, nr. 17/1233 AOW, betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank op grond van de Algemene Ouderdomswet.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende uit Marokko tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een besluit van de Sociale Verzekeringsbank op grond van de Algemene Ouderdomswet, waarbij de belanghebbende niet ontvankelijk werd verklaard in zijn beroep. De Hoge Raad heeft beoordeeld of de belanghebbende ontvankelijk was in zijn cassatieberoep. De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende eerder gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en had hem een termijn van vier weken gegeven om dit te voldoen. De belanghebbende heeft echter geen domicilieadres in Nederland gekozen en heeft het griffierecht niet betaald binnen de gestelde termijn. Ook heeft hij geen beroep op betalingsonmacht gedaan. De Hoge Raad concludeert dat de belanghebbende in verzuim is geweest en verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is gewezen door vice-president G. de Groot als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 21 december 2018.