ECLI:NL:CRVB:2018:2051

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
17/1233 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing AOW-aanvraag wegens gebrek aan verzekeringstijd

Op 5 juli 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een pensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen omdat de appellant niet verzekerd was geweest voor de AOW. De appellant had in oktober 2013 zijn aanvraag ingediend en stelde dat hij van 1990 tot 1994 in Nederland had gewerkt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag afgewezen op 3 april 2014, en het bezwaar daartegen was ongegrond verklaard op 18 juli 2014. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze afwijzing in haar uitspraak van 21 december 2016, waartegen de appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 24 mei 2018 was de appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. S. Asadi. De Raad heeft vastgesteld dat de Svb zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de verzekeringsstatus van de appellant. Dit onderzoek omvatte navraag bij verschillende instanties, waaronder de gemeente Rotterdam en het Bedrijfspensioenfonds voor de Metalektro, maar er werd geen bewijs gevonden dat de appellant verzekerd was geweest in de relevante periode.

De Raad concludeerde dat de Svb terecht had vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de periode van 1990 tot 1994 in Nederland had gewoond of gewerkt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, met G.D. Alting Siberg als griffier.

Uitspraak

17.1233 AOW

Datum uitspraak: 5 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 december 2016, 14/5704 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2018. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Asadi.

OVERWEGINGEN

1. Appellant heeft in oktober 2013 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Daarbij heeft appellant vermeld dat hij van 1990 tot 1994 werkzaamheden heeft verricht in Nederland. De Svb heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 3 april 2014. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij besluit van 18 juli 2014.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het besluit van 18 juli 2014 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is terecht vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een pensioen op grond van de AOW, omdat appellant niet verzekerd is geweest voor deze wet. Volgens de rechtbank heeft de Svb het onderzoek verricht dat redelijkerwijs van hem kon worden verwacht en heeft appellant onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in de periode van 1990 tot 1994 verzekerd is geweest.
3. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij verzekerd is geweest voor de AOW op grond van zijn werkzaamheden tussen 1990 en 1994 in Nederland. Appellant heeft erop gewezen dat hij de gegevens van de voormalige werkgever aan de Svb heeft overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of appellant verzekerde tijdvakken voor de AOW heeft opgebouwd.
4.2.
Appellant heeft te kennen gegeven dat hij van 1990 tot 1994 in Nederland heeft gewerkt. Aangegeven is dat appellant via een uitzendbureau heeft gewerkt voor een bedrijf in [plaatsnaam] met de naam [naam bedrijf]. Appellant woonde in [plaatsnaam].
4.3.
De Svb heeft bij de gemeente Rotterdam navraag gedaan of appellant ingeschreven is geweest in het bevolkingsregister. De gemeente Rotterdam heeft meegedeeld dat de naam van appellant niet gevonden is in de basisregistratie personen. Vastgesteld is dat de naam van appellant in combinatie met de geboortedatum 1 juli 1949 niet is gevonden in het Schakelregister. Voorts heeft de Svb navraag gedaan bij het Bedrijfspensioenfonds voor de Metalektro. Dit bedrijfspensioenfonds heeft meegedeeld dat appellant bij hem niet bekend is.
4.4.
In beroep heeft de Svb alsnog navraag gedaan bij [naam bedrijf] te [plaatsnaam]. Dit bedrijf heeft bericht dat appellant bij het bedrijf onbekend is. De Svb heeft verder vastgesteld dat de naam van appellant in combinatie met het geboortejaar 1949 niet voorkomt in het Schakelregister.
4.5.
Op de zitting van de rechtbank van 2 juni 2015 is geconstateerd dat in het dossier voor appellant ook de naam [A] wordt gebruikt.
4.6.
Vervolgens heeft de Svb navraag gedaan bij de hiervoor vermelde instanties met het verzoek na te gaan of appellant bij hen bekend is onder de familienaam [A]. Ook heeft de Svb dit verzoek gericht aan het Pensioenfonds Metaal en Techniek. Dit pensioenfonds heeft geantwoord dat geen premies zijn betaald door een persoon met deze naam. [naam bedrijf] te [plaatsnaam] heeft bericht dat appellant ook onder de naam [A] bij het bedrijf onbekend is. De gemeente [plaatsnaam] heeft meegedeeld dat de naam [A] niet gevonden is in de in de basisregistratie personen. Het Pensioenfonds van de Metalektro heeft meegedeeld dat appellant ook onder de naam [A] bij hem niet bekend is. De Svb heeft verder vastgesteld dat de naam [A] in combinatie met het geboortejaar 1949 niet voorkomt in het Schakelregister. Ook heeft de Svb op basis van een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel vastgesteld dat het door appellant genoemde uitzendbureau [naam uitzendbureau] niet meer bestaat.
4.7.
Gelet op overweging 4.2 tot en met 4.6 heeft de Svb aan de hand van de door appellant verstrekte informatie onderzoek verricht naar het mogelijke verblijf en mogelijke werkzaamheden van appellant in Nederland. Dit onderzoek is zorgvuldig. Appellant heeft geen bewijs overgelegd ter ondersteuning van zijn stellingen. Geconcludeerd wordt dat niet aannemelijk is dat appellant in de periode van 1990 tot 1994 in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Gelet daarop is de aanvraag van een AOW-pensioen terecht afgewezen. Het oordeel van de rechtbank is dus juist.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2018.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) G.D. Alting Siberg
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over de kring van verzekerden.
ew