Uitspraak
gevestigd te Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
21 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Euromast Horeca B.V. en HDI-Gerling Verzekeringen N.V. Het geschil betreft de vraag of er sprake is van een rechtens afdwingbare mondelinge overeenkomst met betrekking tot het huren van reclameruimte op een gebouw. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die in de feitelijke instanties zijn gewezen, waaronder vonnissen van de rechtbank Rotterdam en arresten van het gerechtshof Den Haag.
Euromast heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof van 7 november 2017, waarin het hof de vorderingen van Euromast had afgewezen. HDI heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is door de advocaten van beide partijen toegelicht. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat de klachten geen nadere motivering behoeven omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en Euromast veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 8.862,34. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak.