ECLI:NL:HR:2018:2348

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
17/05127
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over opzettelijke overtreding van vergunningsvoorschrift in milieuzaken

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte, een rechtspersoon gevestigd te Amsterdam, is veroordeeld voor het opzettelijk overtreden van een vergunningsvoorschrift uit de Wet milieubeheer. De verdachte had een vergunning verkregen voor het in werking hebben van een inrichting voor de opslag, overslag en bewerking van verontreinigde grond. De vergunning bevatte een voorschrift dat verontreinigde grond niet binnen de inrichting mocht worden be- of verwerkt. De verdachte heeft echter verontreinigde grond bewerkt door brokken steen uit verontreinigd zand te zeven, wat door het Hof als een overtreding van het vergunningsvoorschrift werd aangemerkt.

Het Hof oordeelde dat de handelingen van de verdachte, zoals het zeven van het zand, onder de definitie van 'bewerken' vielen zoals bedoeld in de milieuvergunning. De Hoge Raad bevestigde dat de uitleg van het vergunningsvoorschrift feitelijk van aard is en dat het oordeel van het Hof in cassatie slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld en verwierp het cassatieberoep. De uitspraak van de Hoge Raad vond plaats op 18 december 2018.

Uitspraak

18 december 2018
Strafkamer
nr. S 17/05127 E
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, Economische Kamer, van 21 juni 2017, nummer 21/000088-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd te Amsterdam.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.W.M. Huisman, advocaat te Bussum, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte in strijd met een vergunningsvoorschrift heeft gehandeld doordat zij verontreinigde grond heeft "bewerkt", ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij, in de periode van 7 oktober 2009 tot en met 9 november 2009 te Amsterdam,
terwijl aan verdachte door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam bij besluit van 17 juni 2009 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente in of op het perceel [a-straat 1] te Amsterdam in werking hebben van een inrichting als bedoeld in categorie 28.4 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zich opzettelijk heeft gedragen in strijd met een voorschrift verbonden aan voormelde vergunning, immers - heeft de verdachte verontreinigde grond binnen de inrichting bewerkt en aldus in strijd gehandeld met vergunningvoorschrift A15."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
"Ten aanzien van vergunningsvoorschrift A15 heeft de raadsman aangevoerd dat het in de tenlastegelegde periode niet duidelijk was wat onder de term "bewerken" moest worden verstaan, nu er in die periode nog geen wettelijke definitie van dit begrip was. (...)
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen (...)
In het bijzonder overweegt het hof als volgt.
Bij beschikking van 14 juni 2006 (nr. B01/3262 DMB 2006) is een oprichtingsvergunning ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend aan [A] B.V. Aan verdachte (als rechtsopvolger) is door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam bij besluit van 17 juni 2009 een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend voor het op het perceel [a-straat 1] te Amsterdam in werking hebben van een inrichting voor de opslag, overslag en bewerking van bouw- en sloopafval en verontreinigde grond. Deze vergunning betreft de op- en overslag van bouw- en sloopafval, zand, grind, steenslag, teerhoudend asfaltgranulaat en verontreinigde grond, waarbij steenachtige fracties van bouw- en sloopafval kunnen worden bewerkt (gezeefd en gebroken).
Aan deze vergunning is - onder meer - vergunningsvoorschrift A15 verbonden. Dit voorschrift luidt als volgt:
"Verontreinigde grond mag uitsluitend worden geaccepteerd en opgeslagen of overgeslagen indien de partij reinigbaar is. Verontreinigde grond mag niet binnen de inrichting worden be- of verwerkt."
In de periode van 7 oktober 2009 tot en met 9 november 2009 heeft verdachte een aantal afvaltransporten ontvangen. Deze afvaltransporten bevatten zand, afkomstig uit kribben in de rivier de Waal. In totaal werd tussen de 64.768 en 69.370 ton zand naar verdachte vervoerd. Die grond werd samengebracht in vier deelpartijen en werd op het terrein van verdachte opgeslagen en gekeurd door Certicon Kwaliteitskeuringen B.V. Uit de verrichte keuringen is gebleken dat, door vermenging van grond van verschillende milieuhygiënische kwaliteit, de gemiddelde kwaliteit van de gekeurde grond valt onder "klasse industrie". Omdat het zand werd gezeefd en daardoor volledig werd vermengd, kon het effect van het mengen niet meer worden teruggedraaid.
[betrokkene 1], directeur vestigingen van verdachte, heeft verklaard dat het zand afkomstig uit de rivier de Waal in het begin direct werd afgevoerd zonder enige bewerking. Op enig moment veranderde de bestemming van het zand en moesten er brokken steen uit het zand worden gehaald. Dat gebeurde met behulp van een metalen rooster. Het zand zakte door het rooster in de laadbak van een vrachtwagen en de brokken rolden van het rooster af, aldus Heimering.
Het hof is - met de rechtbank - van oordeel dat deze door Heimering beschreven handeling kan worden aangemerkt als zeven. Het hof overweegt dat zeven naar normaal spraakgebruik een vorm is van bewerken. Daarbij komt dat uit de aan verdachte verleende milieuvergunning kan worden afgeleid dat zeven en breken vallen onder "bewerken". In deze vergunning staat immers vermeld: "Eventueel wordt de steenachtige fractie van bouwen sloopafval bewerkt (gezeefd en gebroken)." Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het ook in de tenlastegelegde periode voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat het op voornoemde wijze zeven van het uit de Waal afkomstige zand een vorm van bewerken is zoals bedoeld in de milieuvergunning."
2.3.
De uitleg van een vergunningsvoorschrift als het onderhavige is van feitelijke aard, zodat het oordeel van het Hof dienaangaande in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid kan worden getoetst (vgl. HR 23 mei 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0054).
2.4.
Het oordeel van het Hof dat de in zijn overwegingen nader omschreven handelingen met betrekking tot het verontreinigde zand zijn aan te merken als "bewerken" in de zin van het vergunningsvoorschrift, is niet onbegrijpelijk. Daarop stuit de klacht af.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 december 2018.