Uitspraak
1.De bestreden uitspraak
2.Het cassatieberoep
3.De conclusie van het Openbaar Ministerie
4.Beoordeling van het middel
5.Slotsom
23 mei 1995.
[verdachte],
26 februari 1993heeft gesteld ten aanzien van de
breedtevan de brandpaden, geen onderdeel uitmaken van de vergunning. Daarmee is niet onverenigbaar dat verzoekster blijkens de verklaring van haar vertegenwoordiger (bewijsmiddel 1 ad feit A en bewijsmiddel 1 ad feit B2) heeft verklaard dat ten tijde van de behandeling in hoger beroep nog niet was voldaan aan de voorschriften van de brandweer inzake de aanleg van brandpaden. Het hof heeft op grond van die verklaring immers kunnen aannemen dat verzoekster op de telastegelegde tijdstippen (en ook nadien), hoewel daar door de brandweer uitdrukkelijk op gewezen, niet heeft voldaan aan het voorschrift tot het vrijhouden van brandpaden etc. van welke breedte dan ook. Aldus opgevat geeft deze verklaring steun aan de verklaring van de opsporingsambtenaren (bewijsmiddel 4 ad feit A) dat op 26 mei 1992 de toegangswegen geblokkeerd waren door autowrakken, en de verklaring (bewijsmiddel 4 ad feit B2) dat op 16 juli 1990 in het geheel geen paden waren aangebracht. De verklaring van de brandweer (bewijsmiddel 5 ad feit A) dat verzoekster precies is aangegeven hoe de bereikbaarheid van de terreinen ten behoeve van de brandweer gerealiseerd moest worden, is evenmin onverenigbaar met het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak, aangezien het in dat geschil ging om een aanwijzing d.d. 26 februari 1993 inzake de breedte der paden, terwijl de onderhavige aanwijzing dateert van vóór 26 mei 1992 en niet (specifiek) ziet op de padbreedte.