Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het derde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
18 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van strafbare feiten die verband houden met de Opiumwet, witwassen en valsheid in geschrift. De betrokkene, geboren in 1970, was eerder door het hof veroordeeld en had beroep in cassatie ingesteld. De advocaat van de betrokkene, Y. Moszkowicz, had middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, met uitzondering van een bedrag van € 9.874,-, het daadwerkelijk verkregen voordeel representeert. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en stelde vast dat het hof niet had aangetoond dat aan de toepassingsvoorwaarden van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht was voldaan. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel en de noodzaak om aan de wettelijke vereisten te voldoen bij de toepassing van de relevante bepalingen van het strafrecht.