ECLI:NL:HR:2009:BH9283

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12845
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gemeenschap en mede-eigendom tussen voormalige levenspartners

In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige levenspartners over de verdeling van een appartementsrecht. Eiseres heeft in 2002 [verweerder] gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam, met het verzoek om het lidmaatschapsrecht van de Flatexploitatievereniging te verdelen door verkoop en verdeling van de netto-opbrengst. [Verweerder] heeft de vordering bestreden en in reconventie gevorderd de ontbinding van de overeenkomst tussen partijen, met terugwerkende kracht tot de datum van levering van het appartementsrecht op 14 april 1994. De rechtbank heeft in 2005 het lidmaatschapsrecht aan [verweerder] toebedeeld en hem veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [eiseres]. [Verweerder] heeft hoger beroep ingesteld, en het gerechtshof heeft de eerdere vonnissen vernietigd voor zover het de betaling van het bedrag aan [eiseres] betreft, maar het vonnis voor het overige bekrachtigd. Eiseres heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat het hof het bewijsaanbod van [eiseres] ten onrechte als onvoldoende gespecificeerd heeft gepasseerd, en dat [verweerder] de bewijslast droeg voor de door hem gestelde overeenkomst tot beëindiging van de mede-eigendom.

Uitspraak

12 juni 2009
Eerste Kamer
07/12845
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiseres] heeft bij exploot van 26 maart 2002 [verweerder] gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en gevorderd, kort gezegd, te bepalen dat lidmaatschapsrecht nummer 3 van de Flatexploitatievereniging [a-straat 1] te [plaats], rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning met veranda, zolderkamer en verdere aanhorigheden aan de [a-straat 1]-II te [plaats], deel uitmakende van het gebouw aan de [a-straat 1] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [...], sectie [...] nummer [0001], groot één are en negenenvijftig centiare, zal worden verdeeld door verkoop van het lidmaatschapsrecht en verdeling van de netto-opbrengst, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure.
[verweerder] heeft de vordering bestreden en, bij voorwaardelijke eis in reconventie, gevorderd, kort gezegd, op grond van onvoorziene omstandigheden subsidiair dwaling, de overeenkomst tussen partijen te ontbinden - voor zover die mocht bestaan - met terugwerkende kracht tot de datum van levering van het appartementsrecht op 14 april 1994, en toewijzing aan [verweerder], zonder verrekening, van alle eigendomsrechten, te bewerkstelligen door inschrijving van het vonnis.
De rechtbank heeft, na tussenvonnissen van 1 mei 2001, 10 september 2003 en 16 juni 2004, bij eindvonnis van 23 november 2005 in conventie het lidmaatschapsrecht aan [verweerder] toebedeeld en [verweerder] veroordeeld om binnen vier weken na datum van het vonnis wegens overbedeling een bedrag van € 84.126,26 aan [eiseres] te betalen. De reconventionele vordering van [verweerder] is afgewezen.
Tegen de vonnissen van 10 september 2003, 16 juni 2004 en 23 november 2005 heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 5 juli 2007 heeft het hof de vonnissen van 10 september 2003, 16 juni 2004 en 23 november 2005 vernietigd voor zover [verweerder] door de rechtbank is veroordeeld binnen vier weken na de datum van uitspraak wegens overbedeling te betalen aan [eiseres] een bedrag van € 84.126,26, de vordering van [eiseres] tot het vaststellen van een bedrag wegens overbedeling alsnog afgewezen en het vonnis van 23 november 2005 voor het overige bekrachtigd. Het hof heeft bepaald dat de beslissing van de rechtbank tot toedeling van het lidmaatschapsrecht betreffende het appartement dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen hebben enkele jaren een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn geen geregistreerd partnerschap aangegaan en hebben geen samenlevingscontract gesloten.
(ii) Bij notariële akte van 14 april 1994 is aan partijen ten titel van koop een woning overgedragen, bekend als het "lidmaatschapsrecht 3" van de Flatexploitatievereniging [a-straat 1] te [plaats], rechtgevend op het uitsluitend gebruik van de woning met veranda, zolderkamer en verdere aanhorigheden aan de [a-straat 1]-II te [plaats], (hierna: het appartement). De koop is gesloten tegen een koopprijs van ƒ 300.000,--, gefinancierd met twee geldleningen voor in totaal ƒ 330.000,--.
(iii) Partijen hebben aanvankelijk samen in het appartement gewoond. In de loop van 1995 is de relatie van partijen beëindigd en heeft [eiseres] het appartement verlaten. [Verweerder] is in het appartement blijven wonen en heeft sindsdien alle aan de woning verbonden lasten en kosten voldaan zonder dat [eiseres] daaraan op welke wijze dan ook heeft bijgedragen.
3.2.1 [Eiseres] heeft in 2002 de hiervoor in 1 vermelde vordering ingesteld, inhoudende dat de rechtbank zal bepalen dat het appartement zal worden verdeeld door verkoop daarvan en door verdeling van de netto-opbrengst. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat zij als mede-eigenaar recht heeft op 50% van de waarde van het appartement. [Verweerder] heeft in voorwaardelijke reconventie gevorderd, voor zover thans van belang, dat het appartement zonder enige verrekening aan hem zal worden toegewezen. De rechtbank heeft, na deskundigenbericht waarbij de waarde van het appartement is bepaald op € 318.000,--, bij eindvonnis van 23 november 2005 de gemeenschap aldus verdeeld dat het appartement aan [verweerder] wordt toebedeeld, met veroordeling van [verweerder] een bedrag van € 84.126,26 aan [eiseres] te betalen wegens overbedeling.
3.2.2 [Verweerder] heeft in zijn tegen dit vonnis gerichte grieven 1 en 2 gesteld dat partijen in de periode dat zij uiteengingen (1995) een overeenkomst hebben gesloten tot beëindiging van de mede-eigendom van het appartement, in die zin dat het aandeel van [eiseres] in het appartement aan hem, [verweerder], zou worden toegedeeld en dat hij daartegenover alle lasten en kosten in verband met de eigendom van het appartement voor zijn rekening zou nemen zonder dat met [eiseres] verrekening zou plaatsvinden. Ter ondersteuning van dit betoog heeft [verweerder] in hoger beroep een proces-verbaal in het geding gebracht van een op 19 oktober 2005 op zijn verzoek door de rechtbank gehouden voorlopig getuigenverhoor alsmede enkele in het najaar van 2005 ten overstaan van een notaris afgelegde getuigenverklaringen. [Eiseres] heeft betwist dat een overeenkomst als door [verweerder] gesteld, is gesloten.
Het hof heeft (in rov. 3.4) de door [verweerder] gestelde overeenkomst bewezen geoordeeld en heeft de vonnissen van de rechtbank vernietigd voor zover [verweerder] daarbij is veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 84.126,26. De vordering van [eiseres] tot het vaststellen van een bedrag wegens overbedeling werd door het hof alsnog geheel afgewezen. Met betrekking tot het door [eiseres] aangeboden tegenbewijs overwoog het hof dat het daaraan als onvoldoende gespecificeerd voorbijging (rov. 3.5).
3.3 De in onderdeel 1 aangevoerde klachten, die opkomen tegen rov. 3.4, kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4 Onderdeel 3, dat klaagt dat het hof de getuigenverklaring van [eiseres] niet in aanmerking heeft genomen, mist feitelijke grondslag en kan daarom evenmin tot cassatie leiden. Het hof heeft kennelijk aan de in het arrest geciteerde verklaringen meer gewicht toegekend dan aan de getuigenverklaring van [eiseres].
3.5 Onderdeel 2, dat zich richt tegen het oordeel van het hof dat het door [eiseres] gedane bewijsaanbod als onvoldoende gespecificeerd dient te worden gepasseerd, is terecht voorgesteld. Nog daargelaten dat [eiseres] bij memorie van antwoord onder 14 heeft aangeboden te bewijzen dat een beëindigingsovereenkomst als door [verweerder] gesteld, nimmer tussen partijen is gesloten en bij memorie van antwoord onder 59 heeft vermeld welke - niet eerder gehoorde - getuigen zij daaromtrent wilde laten horen, gaat het hier immers, nu [verweerder] de bewijslast droeg van de volgens hem gesloten overeenkomst, om een aanbod tot het leveren van tegenbewijs, dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet behoeft te worden gespecificeerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 5 juli 2007;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te 's-Gravenhage;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, A. Hammerstein en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 12 juni 2009.