Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Gelderlandvan 22 januari 2018, nr. AWB 17/1382, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 24 augustus 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met nummer 18/01275. Het beroep in cassatie was ingesteld door een belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 22 januari 2018, die op haar beurt betrekking had op een verzet tegen een eerdere uitspraak van 24 augustus 2017. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur‑Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar gedaan en is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.