In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 januari 2018 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant, aangeduid als [X] en woonachtig te [Z], had eerder een beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank van 24 augustus 2017, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk was verklaard op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had vastgesteld dat de opposant het verschuldigde griffierecht van € 46 niet had betaald, ondanks een eerdere afwijzing van zijn beroep op betalingsonmacht.
De rechtbank heeft het verzet behandeld op 21 december 2017, waarbij de opposant aanwezig was, maar de verweerder, de inspecteur van de Belastingdienst, niet. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de gronden van het verzet beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak van 24 augustus 2017. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was en dat de uitspraak in stand moest blijven.
De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De beslissing werd genomen door rechter J.J. Westerbaan, in tegenwoordigheid van griffier H.H. Ruis.