Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
18 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in Polen in 1968, was in hoger beroep veroordeeld voor doodslag op zijn echtgenote in Alphen aan den Rijn. De feiten betroffen het uitoefenen van geweld op de hals van de vrouw, gevolgd door de vernieling en wegmaking van haar lijk door het in stukken zagen en in plastic zakken in een kanaal te gooien. De verdediging heeft in cassatie bewijsklachten ingediend met betrekking tot de doodsoorzaak en het opzet. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard.