De regering heeft bij de parlementaire behandeling van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid herhaaldelijk opmerkingen gemaakt waaruit onmiskenbaar volgt dat is beoogd om de regel van art. 7:673 lid 1, aanhef en onder b, (oud) BW integraal te laten terugkeren in art. 7:668a lid 2 in verbinding met lid 4 BW.
In het bijzonder kan in dit verband worden gewezen op Kamerstukken II 1996/97, 25263, nr. 6, p. 42-43, Kamerstukken I 1997/98, 25263, nr. 132b, p. 18 en de bijlage daarbij, p. 11-12, en Kamerstukken I 1997/98, 25263, nr. 132d, p. 10 e.v. (aangehaald in de aanvullende conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.10, 2.17 en 2.21). Daarbij is ook specifiek de situatie genoemd van opvolgende arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd bij werkgevers die worden geacht elkaars opvolger te zijn, dus de situatie die in de onderhavige zaak aan de orde is (zie Kamerstukken I 1997/98, 25263, nr. 132b, p. 18 en de bijlage daarbij, p. 11-12). De opmerkingen van de regering zijn gemaakt naar aanleiding van zorgen vanuit het parlement over het vervallen van een voor de berekening van de opzegtermijn geldende algemene voorziening tegen ‘draaideurconstructies’. De bedoeling van de regering om de regeling van art. 7:673 lid 1, aanhef en onder b, (oud) BW in de nieuwe wet te laten terugkeren, stemde dus overeen met de wens van het parlement.
Zie de aanvullende conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.3-2.23 voor een overzicht van de bij de parlementaire behandeling gemaakte opmerkingen en de context waarin zij zijn gemaakt.