ECLI:NL:HR:2018:2204

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
18/00764
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake intrekking hoger beroep inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 november 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van een belanghebbende uit Slowakije. Het beroep betreft een brief van de griffier van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 januari 2018, waarin werd meegedeeld dat het hoger beroep van de belanghebbende inzake de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2012 was ingetrokken. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder, op 23 augustus 2016, een deel van het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard en zich voor het overige onbevoegd verklaard. Hiertegen had de belanghebbende hoger beroep ingesteld, maar dit werd op 1 september 2017 ingetrokken. De griffier van het Hof bevestigde deze intrekking op 8 september 2017.

Vervolgens diende de belanghebbende op 8 december 2017 een verzoek om schadevergoeding in wegens het uitblijven van een uitspraak. De griffier van het Hof deelde op 31 januari 2018 mee dat het Hof geen uitspraak meer zou doen, omdat het hoger beroep was ingetrokken. De Hoge Raad oordeelde dat tegen deze mededeling geen beroep in cassatie openstaat, tenzij er sprake is van een uitzonderlijk geval, wat hier niet aan de orde was. Daarom werd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

30 november 2018
Nr. 18/00764
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z], Slowakije (hierna: belanghebbende) inzake een brief van de griffier van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 31 januari 2018, met kenmerk BK-SHE 16/3778, die betrekking heeft op het intrekken van het hoger beroep van belanghebbende betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

1.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
1.1.1.
Bij uitspraak van 23 augustus 2016 (nr. BRE 16/2869) heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een door belanghebbende ingediende beroep deels niet‑ontvankelijk verklaard, en zich voor het overige onbevoegd verklaard.
1.1.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 11 september 2016 tegen de onder 1.1.1 vermelde uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch.
1.1.3.
Bij brief van 1 september 2017 heeft belanghebbende het onder 1.1.2 vermelde hoger beroep ingetrokken.
1.1.4.
De griffier van het Hof heeft bij brief van 8 september 2017 de intrekking aan belanghebbende bevestigd.
1.1.5.
Bij brief van 8 december 2017 heeft belanghebbende bij het Hof een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens het uitblijven van een uitspraak.
1.1.6.
Bij brief van 31 januari 2018 heeft de griffier van het Hof aan belanghebbende meegedeeld dat het Hof geen uitspraak meer doet, omdat het onder 1.1.2 vermelde hoger beroep is ingetrokken en daarmee de procedure bij het Hof ten einde is gekomen.
1.2.1
Behoudens een uitzonderlijk geval (vgl. Hoge Raad 23 maart 2018, nrs. 17/02826 en 17/02827, ECLI:NL:HR:2018:411) dat zich in deze zaak niet voordoet, staat tegen een dergelijke mededeling geen beroep in cassatie open.
1.2.2.
Daarom moet het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2018.