In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 2 mei 2018. De zaak betreft naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting die aan belanghebbende zijn opgelegd door de gemeente Gouda voor de jaren 2010 en 2011. De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waartegen belanghebbende ook incidenteel hoger beroep had ingesteld.
Belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Gerechtshof. Het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek en het dagelijks bestuur een conclusie van dupliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.