Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
13 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verdachte in het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1965, heeft een beroep ingesteld tegen een eerder arrest van het hof, maar de schriftuur die door zijn raadsman, L. Bien, is ingediend, is pas na afloop van de wettelijke termijn bij de griffie van de Hoge Raad ontvangen. De advocaat heeft aangegeven dat hij de schriftuur tijdig per post heeft verzonden en dat hij telefonisch heeft nagegaan of deze in goede orde is ontvangen.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld aan de hand van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Aangezien de schriftuur niet binnen de bij de wet gestelde termijn is ingediend, is de Hoge Raad van oordeel dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het beroep. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte, wat door de Hoge Raad is overgenomen.
Op 13 november 2018 heeft de Hoge Raad het arrest gewezen, waarbij de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in het beroep. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president J. de Hullu en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.T. Boerlage, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.