Uitspraak
Stichting [X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Noord-Hollandvan 29 januari 2018, nr. HAA 16/168, betreffende een door belanghebbende voor het jaar 2013 op aangifte voldaan bedrag aan verhuurderheffing.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van Stichting [X] tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Hof van 29 januari 2018, waarin een bedrag aan verhuurderheffing voor het jaar 2013 werd behandeld. De belanghebbende, Stichting [X], had een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, en de belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 9 november 2018 door de raadsheren P.M.F. van Loon, L.F. van Kalmthout en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.