ECLI:NL:HR:2018:2058

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
16/05541
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer en noodweerexces na beëindiging van de noodweersituatie in een caféruzie met vuurwapen

In deze zaak gaat het om een cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging met een vuurwapen. De feiten vonden plaats op 27 september 2015 in Nootdorp, waar de verdachte in een confrontatie verwikkeld raakte met [slachtoffer 1], die hem met een riem sloeg. Na deze aanranding liep de verdachte naar zijn auto, waar hij een geladen vuurwapen pakte en dit op [slachtoffer 1] en andere personen richtte. Het Hof oordeelde dat de wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] op dat moment was geëindigd en dat er geen sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar. Hierdoor was het beroep op noodweer niet mogelijk. Het Hof verwierp ook het beroep op noodweerexces, omdat er geen noodweersituatie meer bestond. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het Hof ten onrechte had miskend dat een beroep op noodweerexces ook mogelijk is na beëindiging van een noodweersituatie. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof voor wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

Uitspraak

6 november 2018
Strafkamer
nr. S 16/05541
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 28 oktober 2016, nummer 22/001913-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen over feit 1 en de straftoemeting en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel komt op tegen de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer en noodweerexces ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
2.2.1.
Ten laste van verdachte is onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
"1. hij omstreeks 27 september 2015 te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet een geladen vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft gericht en vervolgens de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald en voornoemd wapen heeft doorgeladen door de slede naar achteren te halen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij omstreeks 27 september 2015 te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een geladen vuurwapen in de richting van een groep personen, waarin ook die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zich bevonden, gehouden en (vervolgens) de trekker van dat vuurwapen overgehaald en voornoemd wapen doorgeladen door de slede naar achteren te halen."
2.2.2.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt verworpen:
"In de nacht van 26 op 27 september 2015 heeft de verdachte op verschillende momenten een aanvaring gehad met [slachtoffer 1] en zijn vrienden. Op een gegeven moment komt het tot een confrontatie tussen [slachtoffer 1] en de verdachte, waarbij de verdachte meerdere malen met een riem wordt geslagen door [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan de verdachte letsel heeft opgelopen. De vrouw van de verdachte was kort voordat de verdachte met een riem werd geslagen reeds gearriveerd met de auto. De verdachte is, nadat hij met de riem is geslagen, naar de auto gelopen, waarna hij meerdere keren in en uit de auto is gestapt. De verdachte heeft op een gegeven moment een geladen vuurwapen uit de auto gepakt, waarna hij het wapen op [slachtoffer 1] heeft gericht en de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald en vervolgens het wapen heeft doorgeladen door de slede naar achteren te halen. Tevens heeft de verdachte meerdere mensen die in de buurt van zijn auto stonden met het wapen bedreigd.
Noodweer
Het staat niet ter discussie dat het slaan met de riem door [slachtoffer 1] als een wederrechtelijke aanranding van de verdachte moet worden aangemerkt.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en de zich in het dossier bevindende stukken is echter niet gebleken dat de verdachte, op het moment dat hij aan de passagierszijde van de auto stond - en hij meerdere malen onbelemmerd in en uit de auto heeft kunnen stappen - werd geconfronteerd met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. De mishandeling door [slachtoffer 1] was op dat moment immers al voorbij en de verdachte had zich daarna van [slachtoffer 1] verwijderd en was in de auto gaan zitten.
De verdachte heeft verklaard dat hij het pistool had gepakt toen hij zag dat er vanuit de groep van [slachtoffer 1] met allerlei dingen richting hem, zijn vrouw en zijn dochter werd gegooid. Uit getuigenverklaringen blijkt ook dat er sprake was van een ruziënde sfeer, waarbij met glazen/flesjes is gegooid. Niet gebleken is echter dat die goederen specifiek richting de verdachte, zijn vrouw of dochter werden gegooid. Van andere handelingen op dat moment, bijvoorbeeld een fysieke aanval op de verdachte, zijn vrouw of zijn dochter, of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, is niet gebleken. Bovendien had de verdachte zich aan een mogelijke confrontatie met [slachtoffer 1] en zijn vrienden kunnen onttrekken. Hij had immers de politie kunnen bellen. Ook had hij in de auto kunnen blijven zitten, waar hij - zoals hiervoor reeds is overwogen - reeds meerdere malen in was gaan zitten zonder dat hij daarin belemmerd werd. Voorts had hij kunnen wegrijden. Met de rechtbank acht het hof wel voorstelbaar dat de verdachte zijn vrouw en dochter niet wilde achterlaten, maar de omstandigheid dat zijn vrouw en dochter niet bij de verdachte instapten, zodat hij kon vertrekken, was niet het gevolg van een vermeende aanval of dreiging, maar van het feit dat zijn dochter zozeer hysterisch en agressief was, dat zij door haar moeder tegen het hek in bedwang moest worden gehouden om te voorkomen dat zij andere aanwezigen zou aanvallen, en van het feit zij weigerde om in de auto plaats te nemen.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen of een anders lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het beroep op noodweer zal derhalve worden verworpen.
Noodweerexces
Op grond van de voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Het beroep op noodweerexces wordt derhalve eveneens verworpen. Het hof overweegt ten overvloede nog dat - als er al sprake zou zijn geweest van een dreigende situatie en de verdachte zich niet aan deze situatie had kunnen onttrekken - de reactie van de verdachte, te weten het uit de auto pakken van een vuurwapen en vervolgens proberen daarmee op [slachtoffer 1] te schieten en anderen te bedreigen, dusdanig disproportioneel is dat een beroep op noodweerexces ook reeds om die reden niet kan slagen."
2.3.
In zijn arrest van 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456 heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
"Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding
3.4.
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding".
(...)
Wanneer de aanranding is geëindigd, is een beroep op noodweer niet (meer) mogelijk.
(...)
Noodweerexces
(...)
3.6.2.
Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
b. op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was geëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding."
2.4.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte, nadat het tot een confrontatie was gekomen met [slachtoffer 1] waarbij hij door die [slachtoffer 1] meerdere malen met een riem werd geslagen, naar de auto is gelopen, waarna hij meerdere keren in en uit de auto is gestapt en op een gegeven moment een geladen wapen heeft gepakt dat hij, kort gezegd, op [slachtoffer 1] en andere personen heeft gericht. Het Hof heeft op grond van deze vaststellingen geoordeeld dat ten tijde van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte de mishandeling door [slachtoffer 1] was geëindigd en dat, nu ook geen sprake was van een (andere) fysieke aanval op de verdachte, zijn vrouw of zijn dochter dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding, zodat het beroep op noodweer niet mogelijk is. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het middel faalt in zoverre.
2.5.
Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt reeds omdat ten tijde van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde gedragingen geen sprake was van een noodweersituatie. Daarmee heeft het Hof evenwel miskend dat, naar hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, een beroep op noodweerexces ook nog mogelijk is nadat een noodweersituatie is geëindigd. Voor zover het middel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor zover het betreft 's Hofs beslissingen ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag opdat de zaak op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 november 2018.