Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Slotsom
4.Beslissing
6 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging met een vuurwapen. De feiten vonden plaats op 27 september 2015 in Nootdorp, waar de verdachte in een confrontatie verwikkeld raakte met [slachtoffer 1], die hem met een riem sloeg. Na deze aanranding liep de verdachte naar zijn auto, waar hij een geladen vuurwapen pakte en dit op [slachtoffer 1] en andere personen richtte. Het Hof oordeelde dat de wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] op dat moment was geëindigd en dat er geen sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar. Hierdoor was het beroep op noodweer niet mogelijk. Het Hof verwierp ook het beroep op noodweerexces, omdat er geen noodweersituatie meer bestond. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het Hof ten onrechte had miskend dat een beroep op noodweerexces ook mogelijk is na beëindiging van een noodweersituatie. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof voor wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.