ECLI:NL:HR:2018:2048

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
16/03324
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag wegens niet verzenden van afschrift appeldagvaarding naar raadsman

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was bij verstek veroordeeld door de Politierechter voor poging tot diefstal en had hoger beroep ingesteld. De kern van de zaak betrof de vraag of het Gerechtshof de zaak had mogen behandelen zonder dat een afschrift van de appeldagvaarding naar het kantooradres van de raadsman was verzonden. De Hoge Raad oordeelde dat de opgave van het kantooradres van de raadsman in een bij de akte gevoegd faxbericht niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor de toezending van de appeldagvaarding. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het Gerechtshof de zaak niet in behandeling had mogen nemen zonder dat het afschrift van de appeldagvaarding was verzonden. De uitspraak van het Gerechtshof werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen voor herbehandeling.

De verdachte, geboren in 1986, had geen bekende woon- of verblijfplaats en was niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). De Hoge Raad benadrukte het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte en de noodzaak om hem op de hoogte te stellen van de procedure. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak en terugwijzing, wat door de Hoge Raad werd gevolgd. De zaak illustreert de strikte eisen die aan de procedurele waarborgen in het strafrecht worden gesteld, vooral in situaties waarin de verdachte niet aanwezig is.

Uitspraak

6 november 2018
Strafkamer
nr. S 16/03324
IV/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 7 maart 2016, nummer 22/001409-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.L. Baar, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat geen afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan het kantooradres van de raadsman is verzonden.
2.2.
De verdachte is door de Politierechter bij het bij verstek gewezen vonnis van 19 maart 2015 ter zake van poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken. Het Hof heeft bij zijn bij verstek gewezen arrest de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het tegen voormeld vonnis ingestelde hoger beroep.
2.3.
De bestreden uitspraak houdt in dat de verdachte thans zonder bekende woon- of verblijfplaats is en houdt voorts onder het opschrift "ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep" in:
"De verdachte heeft niet een schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Evenmin heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Ter zitting heeft het hof nogmaals het procesdossier doorlopen en daarin geen grieven aangetroffen. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
2.4.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich onder meer:
(i) een "Akte instellen rechtsmiddel" van 26 maart 2015 inhoudende:
"Op 26 maart 2015 kwam ter griffie van deze rechtbank
[betrokkene 1]
ambtenaar ter voormelde griffie,
blijkens de aan deze akte gehechte bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigd door na te noemen persoon tot het aanwenden van na te melden rechtsmiddel, die verklaarde namens:
naam [verdachte]
voornamen [voornaam verdachte]
geboren [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
adres [a-straat 1]
Beroep in te stellen tegen
het vonnis gewezen door de Politierechter in deze rechtbank op 19 maart 2015."
(ii) een bij deze akte gevoegd faxbericht van 26 maart 2015 van N. van Schaik, advocaat te Utrecht, inhoudende:
"Geachte heer, mevrouw,
In de strafzaak met bovenvermeld parketnummer treed ik op als raadsman van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1986. Mijn cliënt heeft mij bepaaldelijk gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter d.d. 19 maart 2015.
Hierbij verleen ik u een bijzondere schriftelijke volmacht om namens mij hoger beroep in te stellen tegen voormeld vonnis. Mijn cliënt stemt in met het aanstonds door u in ontvangst nemen van de oproeping in hoger beroep. Voorts kiest mijn cliënt domicilie te mijnen kantore voor toezending van de akte en de appeldagvaarding."
(iii) drie akten van uitreiking, betreffende een dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om op 7 maart 2016 ter terechtzitting van het Gerechtshof Den Haag te verschijnen. De eerste akte houdt in dat die dagvaarding op 8 januari 2016 is uitgereikt aan de Griffier van de Rechtbank Den Haag omdat de verdachte niet is ingeschreven in de BRP en niet is gedetineerd, noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is. De tweede akte houdt in dat de dagvaarding op 19 januari 2016 tevergeefs is aangeboden op het laatst opgegeven woon- of verblijfadres van verdachte, te weten [a-straat 1] te [woonplaats], dat ter plaatse een bericht van aankomst is achtergelaten waarin is vermeld dat de dagvaarding kon worden afgehaald op het in dat bericht genoemde postkantoor en dat de dagvaarding op 27 januari 2016 is teruggezonden aan de afzender. De derde akte houdt in dat de dagvaarding op 1 februari 2016 nogmaals is uitgereikt aan de Griffier van de Rechtbank Den Haag omdat de verdachte niet is ingeschreven in de BRP en niet is gedetineerd, noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is, onder toezending van een afschrift van de dagvaarding naar voornoemd adres van de verdachte.
(iv) Een ID-staat SKDB van 1 februari 2016 inhoudende dat de verdachte is "Vertrokken Onbekend Waarheen", met als datum van ingang 15 april 2015.
2.5.
In zijn arrest van 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3190, heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
"2.6. Opmerking verdient nog dat de opgave van een adres voor de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding als bedoeld in art. 450, derde lid, Sv zich onderscheidt van de opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid onder c, Sv. Eerstgenoemde opgave is verplicht indien het instellen van het hoger beroep geschiedt door middel van een schriftelijke bijzondere volmacht aan een medewerker ter griffie. Deze verplichting houdt verband met de in art. 450, derde lid, Sv voorziene mogelijkheid dat aanstonds na het instellen van het hoger beroep een oproeping aan de verdachte om tegen een bepaalde datum ter terechtzitting te verschijnen wordt uitgereikt aan een medewerker ter griffie. Die uitreiking geldt als uitreiking in persoon aan de verdachte, waarbij een afschrift van de oproeping aan het namens de verdachte opgegeven adres als bedoeld in art. 450, derde lid, Sv wordt verzonden (art. 450, vijfde lid, Sv). Dat mag ook het kantooradres van de advocaat betreffen die namens de verdachte een schriftelijke volmacht heeft verleend aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen.
Indien de betekening van de dagvaarding of de oproeping niet aanstonds na het instellen van het hoger beroep geschiedt, doch op een nadien gelegen moment, vindt de regeling van art. 450, vijfde lid, Sv geen toepassing maar bestaat op grond van art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv wel de verplichting - behoudens in de gevallen genoemd in art. 588a, derde lid, Sv - om een afschrift van de dagvaarding of oproeping toe te zenden aan een door of namens de verdachte bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres in Nederland waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3320, NJ 2016/18, is overwogen dat aangenomen moet worden dat art. 588a, eerste lid onder c, Sv niet het oog heeft op het kantooradres van een advocaat dat is vermeld in de akte rechtsmiddel of de door hem verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van het rechtsmiddel, waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Met betrekking tot de ontvangst van (afschriften van) dergelijke mededelingen geldt immers de regeling van art. 48 Sv. Dat laat overigens onverlet, naar in voornoemd arrest is overwogen, dat - gelet op het grote belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht - in het specifieke geval dat de appeldagvaarding op de voet van art. 588, eerste lid sub b onder 3°, Sv ter griffie is uitgereikt om reden dat de verdachte niet is ingeschreven in een BRP en niet is gedetineerd in Nederland, noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is, de appelrechter bij afwezigheid van de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman de zaak niet in behandeling mag nemen dan nadat een afschrift van de appeldagvaarding is verzonden naar het in de akte rechtsmiddel dan wel in de schriftelijke volmacht vermelde kantooradres van de advocaat opdat de verdachte mogelijk langs die weg op de hoogte komt van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak."
2.6.
De opgave van het kantooradres van de raadsman "voor toezending van de akte en de appeldagvaarding" in het onder 2.4 onder (ii) genoemde faxbericht geldt als de opgave van een adres voor de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding als bedoeld in art. 450, derde lid, Sv. In deze zaak heeft zich echter niet de in die wetsbepaling voorziene situatie voorgedaan dat aanstonds na het instellen van het hoger beroep een oproeping aan de verdachte om tegen een bepaalde datum ter terechtzitting te verschijnen is uitgereikt aan een medewerker ter griffie.
Het kantooradres van de raadsman dat wordt genoemd in het onder 2.4 onder (ii) genoemde faxbericht geldt niet als adres als bedoeld in art. 588a, eerste lid onder c, Sv (HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3320). Wel doet zich in deze zaak, gelet op de onder 2.4 onder (iii) genoemde gegevens, het specifieke geval voor dat de appeldagvaarding op de voet van art. 588, eerste lid sub b onder 3°, Sv ter griffie is uitgereikt om reden dat de verdachte niet is ingeschreven in de BRP en niet is gedetineerd in Nederland en geen feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is. Het Hof had daarom bij afwezigheid van de verdachte en een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman de zaak niet in behandeling mogen nemen dan nadat een afschrift van de appeldagvaarding was verzonden naar het in het onder 2.4 onder (ii) vermelde faxbericht genoemde kantooradres van de raadsman. Het middel klaagt daarover terecht.
2.7.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 november 2018.