Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 17 januari 2018, nr. 14/5231 ZW, betreffende een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge de Ziektewet.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 november 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 januari 2018, nr. 14/5231 ZW. De zaak betreft een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge de Ziektewet. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur‑Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 2 november 2018.