4.1.De volgende wettelijke bepalingen zijn voor de beoordeling van het middel van belang:
- art. 20 (oud) Invorderingswet 1990:
"1. Een dwangbevel kan bij rechterlijk vonnis ten uitvoer worden gelegd door lijfsdwang overeenkomstig de artikelen 587 tot en met 611 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het geding daartoe wordt gevoerd voor de rechtbank van het arrondissement waarbinnen het kantoor is gevestigd van de ontvanger die het dwangbevel heeft uitgevaardigd. Voor de toepassing van artikel 587 treedt voor het aldaar bedoelde vonnis in de plaats het dwangbevel.
2. (...)"
- art. 58 (oud) Invorderingswet 1990:
"De belastingschuldige of een aansprakelijk gestelde is gehouden desgevraagd aan de ontvanger:
a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de invordering te zijnen aanzien van belang kunnen zijn;
b. de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de ontvanger - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de invordering te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen."
- art. 60 Invorderingswet 1990:
"1. De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze - zulks ter keuze van de ontvanger - en binnen een door de ontvanger te stellen redelijke termijn.
2. (...)"
- art. 64 (oud) Invorderingswet 1990:
"1. Degene die niet voldoet aan de verplichtingen hem bij artikel 60, tweede lid, opgelegd, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.
2. Degene die ingevolge deze wet verplicht is tot:
a. het verstrekken van inlichtingen of gegevens, en deze niet, onjuist of onvolledig verstrekt;
b. het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze niet voor dit doel beschikbaar stelt;
c. het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stelt;
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie."
- art. 65 (oud) Invorderingswet 1990:
"1. Degene die opzettelijk een der feiten begaat, omschreven in artikel 64, tweede lid, onderdeel a of b, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt ingevorderd, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig ingevorderde belasting.
2. Degene die opzettelijk het feit begaat, omschreven in artikel 64, tweede lid, onderdeel c, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt ingevorderd, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig ingevorderde belasting.
3. Het recht tot strafvervolging op de voet van dit artikel vervalt, indien de schuldige alsnog juiste en volledige inlichtingen of gegevens verstrekt voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat een of meer van de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen of een of meer ambtenaren van de rijksbelastingdienst de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden, mits het niet tijdig verstrekken van de gevraagde inlichtingen of gegevens niet van invloed is geweest op de verhaalsmogelijkheden met betrekking tot de belastingschuld.
4. Indien het feit, ter zake waarvan de verdachte kan worden vervolgd, zowel valt onder een van de strafbepalingen van het eerste of het tweede lid, als onder die van artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, is strafvervolging op grond van genoemd artikel 225, tweede lid, uitgesloten."
- art. 20 Leidraad invorderingswet 1990 (oud):
"Lijfsdwang is de uiterste vorm van dwang die de ontvanger ten dienste staat om zijn vorderingen te innen. Voor toepassing van deze invorderingsmaatregel bestaat slechts aanleiding als kan worden aangenomen dat er wel middelen tot betaling of verhaal aanwezig zijn, maar andere dwanginvorderingsmaatregelen niet met succes kunnen worden toegepast en bovendien de belastingschuldige onwillig is om te betalen dan wel verhaal mogelijk te maken. Lijfsdwang zal alleen worden toegepast voor belastingaanslagen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ze materieel verschuldigd zijn."
- art. 587 (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv):
"Onverminderd het bepaalde in artikel 585 is de regter bevoegd een vonnis uitvoerbaar te verklaren bij lijfsdwang, indien en voorzoover het inhoudt eene veroordeeling tot:
1°. hetzij het geven van eene bepaalde zaak;
2°. hetzij het verrigten van eene handeling, welke uitsluitend van den wil van den veroordeelde afhangt en alleen door hem kan worden verrigt;
3°. hetzij het nalaten van eene handeling."
- art. 596 (oud), eerste lid, Rv:
"De schuldenaar die op eene wettige wijze is in gijzeling gesteld, verkrijgt zijn ontslag:
1°. Door de toestemming van den schuldeischer die hem heeft doen gijzelen, en van degenen die hem aanbevolen hebben, indien er zoodanige zijn;
Deze toestemming tot ontslag van den schuldenaar kan gegeven worden, het zij voor eenen notaris, het zij in het register waarin de gegijzelden zijn ingeschreven;
2°. Door de betaling of geregtelijke bewaargeving der gelden, welke zoo wel aan den schuldeischer, die den lijfsdwang uitgeoefend heeft, als aan degenen die hem aanbevolen hebben, verschuldigd zijn, mitsgaders van de verschenen interessen, van de vereffende kosten, van de kosten der gijzeling, en van de gelden tot zijn onderhoud voorgeschoten;
Met de betaling wordt, voorzoover het niet gaat om betaling van gelden, gelijkgesteld de bereidverklaring van den gegijzelde, onder voldoenden waarborg, om aan het vonnis te voldoen;
3°. Indien de gijzeling van zoodanigen nadeeligen invloed is op de gezondheid van den gegijzelde, dat daardoor zijn leven in gevaar wordt gebracht;
4°. Zoodra de gegijzelde den vollen ouderdom van zeventig jaren heeft bereikt."
- art. 611 (oud) Rv:
"1. De schuldenaar, die buiten staat is aan de tegen hem uitgesproken veroordeeling te voldoen, kan op grond daarvan in kort geding vorderen, dat de gijzeling niet of niet verder worde ten uitvoer gelegd.
2. Na toewijzing der vordering kan gijzeling voor dezelfde schuld alleen plaats hebben, indien de schuldeischer in kort geding aantoont, dat de schuldenaar in staat is aan de tegen hem uitgesproken veroordeeling te voldoen.
3. De schuldenaar, die zich met het oog op de tenuitvoerlegging van het vonnis of zelfs vóór de veroordeeling met het oog op het tegen hem te wijzen vonnis buiten staat heeft gesteld aan zijne verpligting te voldoen, kan op het eerste lid van dit artikel geen beroep doen.
4. Het bepaalde bij dit artikel blijft buiten toepassing in zaken als bedoeld bij de eerste afdeling A van deze titel."