Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
zetelend te Den Haag,
zetelend te Den Haag,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
26 oktober 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen de Staat der Nederlanden, de Nationale Politie en [verweerder 3]. De zaak betreft een onrechtmatige daad in het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens, waarbij een voormalig rechercheur een strafrechtelijk veroordeelde bij naam heeft genoemd in een boek. De centrale vraag was of dit een schending van het ambtsgeheim opleverde en hoe dit zich verhoudt tot de journalistieke exceptie en het noodzakelijkheidsvereiste.
De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken in de feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de rechtbank Den Haag en een arrest van het gerechtshof Den Haag. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De klachten die door [eiser] zijn aangevoerd, konden niet tot cassatie leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 2.669,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.