ECLI:NL:HR:2018:1933

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
17/03922
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak over accijnsbetaling door belanghebbende

In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 juli 2017, nr. 15/00188. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 14/2291) betreffende een door belanghebbende over het tijdvak juni 2007 op aangifte voldaan bedrag aan accijns. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend en tevens voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft het in het principale beroep voorgestelde middel beoordeeld. Het middel kon niet tot cassatie leiden, omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling met zich meebracht, zoals vereist volgens artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit betekent dat de Hoge Raad geen nadere motivering nodig achtte voor deze beslissing.

Wat betreft het voorwaardelijke incidentele beroep, oordeelde de Hoge Raad dat dit beroep kennelijk alleen was ingesteld voor het geval het principale beroep zou slagen. Aangezien dit niet het geval was, verviel het incidentele beroep op grond van artikel 8:112, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 12 oktober 2018 door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

12 oktober 2018
Nr. 17/03922
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 4 juli 2017, nr. 15/00188, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 14/2291) betreffende een door belanghebbende over het tijdvak juni 2007 op aangifte voldaan bedrag aan accijns.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij één middel voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld en daarbij één middel voorgesteld.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend. Zij heeft schriftelijk haar zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.

2.Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Het voorwaardelijke incidentele beroep

Aangezien het incidentele beroep kennelijk alleen is ingesteld voor het geval het principale beroep zou slagen, maar dit geval zich niet voordoet, vervalt het beroep gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2018.