In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 2018 uitspraak gedaan over een beroep in cassatie van een belanghebbende uit Marokko, die in beroep ging tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet. De Centrale Raad had op 7 maart 2018 uitspraak gedaan, en een afschrift daarvan was op 16 maart 2018 aan de partijen verzonden. Het beroepschrift in cassatie is echter pas op 8 mei 2018 bij de Hoge Raad ingediend, wat betekent dat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de termijn eindigde op 30 april 2018, en dat het beroepschrift dus niet tijdig was ingediend volgens de regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 26 juli 2018 in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de termijn was overschreden, maar de belanghebbende heeft hier geen gebruik van gemaakt. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten.