ECLI:NL:HR:2018:1897

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
17/00174
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over grondwaterbelasting en vrijstelling voor koude- en warmte-opslag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de grondwaterbelasting. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op 30 november 2016 was gewezen. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de grondwaterbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011. De belanghebbende had een vergunning aangevraagd voor onttrekkingen ten behoeve van koude- en warmte-opslag, waarbij de vraag naar de terugwerkende kracht van deze vergunning centraal stond.

De Hoge Raad oordeelde dat de middelen I en II van de belanghebbende slagen op de gronden die zijn vermeld in de rechtsoverwegingen van een eerder arrest. Hierdoor kon de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie. De Hoge Raad heeft de Staatssecretaris gelast om het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden, evenals de kosten van rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 12 oktober 2018.

Uitspraak

12 oktober 2018
nr. 17/00174
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 30 november 2016, nr. 14/00646, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 13/3580) betreffende de aan belanghebbende over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011 opgelegde naheffingsaanslag in de grondwaterbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door J.M. Sitsen en A.M.E. Nuyens, advocaten te Amsterdam.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 30 november 2017 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2017:1348).

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
De middelen I en II slagen op de gronden die zijn vermeld in de rechtsoverwegingen 2.3.2 en 2.3.3 van het heden in de zaak met nummer 17/00175 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht
2.2.
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Middel III behoeft geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
2.3.
Het door de Inspecteur voor het Hof subsidiair gedane beroep op het leerstuk van wetsontduiking dient alsnog te worden behandeld, aangezien het Hof aan de behandeling daarvan niet is toegekomen. Dit beroep faalt op de gronden vermeld in rechtsoverweging 2.4.3 van het hiervoor in 2.1 vermelde arrest van de Hoge Raad.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 17/00175 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 501,
gelast dat de Inspecteur aan het Hof betaalt het griffierecht ter zake van de behandeling van het door hem ingestelde hoger beroep ten bedrage van € 493, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 3006, derhalve € 1503, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon, L.F. van Kalmthout, M.E. van Hilten en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2018.