ECLI:NL:HR:2018:1847

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
18/01679
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over tussentijdse beëindiging van schuldsanering en toerekenbare tekortkoming van de schuldenaar

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de tussentijdse beëindiging van een schuldsanering. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Kousedghi, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit arrest was eerder op 16 april 2018 gewezen en was aan de Hoge Raad gehecht. De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar eerdere arresten, waaronder die van 27 januari 2017 en 2 februari 2018, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.

De kern van het geschil betreft de vraag of er sprake was van een toerekenbare tekortkoming van de schuldenaar, wat van invloed kan zijn op de voortzetting van de schuldsanering. De Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, en de advocaat van de verzoekster heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd. De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. Volgens de Hoge Raad was er geen noodzaak voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van het hof in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden waaronder een schuldsanering kan worden beëindigd en de rol van de rechter in het waarborgen van de rechtsontwikkeling in het insolventierecht.

Uitspraak

5 oktober 2018
Eerste Kamer
18/01679
LZ/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. S. Kousedghi.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].

1.Het geding

Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
a. zijn arrest in de zaak 16/02831 van 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:110, NJ 2017/76;
b. zijn arrest in de zaak 17/04689 van 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:145, NJ 2018/90;
c. het arrest in de zaak 200.234.792 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 april 2018.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het derde geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping.
De advocaat van [verzoekster] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, C.E. du Perron, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
5 oktober 2018.