In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door Stichting [X] tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een geschil over een door belanghebbende voldaan bedrag aan omzetbelasting voor het tijdvak van 1 augustus 2015 tot en met 31 augustus 2015, evenals een teruggaafbeschikking inzake omzetbelasting over het tijdvak van 1 september 2015 tot en met 30 september 2015. De uitspraak van het Gerechtshof, gedateerd 19 december 2017, had betrekking op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag.
Belanghebbende heeft in cassatie twee middelen aangevoerd tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de aangevoerde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nodig was, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, samen met de raadsheren M.E. van Hilten en E.F. Faase, en is openbaar uitgesproken op 28 september 2018.