In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de omzet uit parkeergelegenheid voor bezoekers van een diergaarde belast is naar het algemene tarief of het verlaagde tarief van de omzetbelasting. De belanghebbende, Stichting [X], had eerder bij de Rechtbank Den Haag een beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst, die de omzetbelasting op het algemene tarief had vastgesteld. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de Inspecteur ging in hoger beroep.
De belanghebbende exploiteert een diergaarde en biedt parkeergelegenheid aan bezoekers. De discussie draait om de vraag of het bieden van parkeergelegenheid een zelfstandige dienst is of een bijkomende dienst bij de toegang tot de diergaarde. De Rechtbank oordeelde dat het verlenen van toegang tot de diergaarde de hoofddienst is en dat de parkeergelegenheid een bijkomende dienst vormt, waardoor het verlaagde tarief van toepassing is. De Inspecteur was het hier niet mee eens en stelde dat de parkeerdiensten op zichzelf staan en belast zijn naar het algemene tarief.
Het Gerechtshof heeft de argumenten van de partijen overwogen en concludeert dat het bieden van parkeergelegenheid inderdaad een zelfstandige dienst is die niet als bijkomend kan worden aangemerkt. Het Hof oordeelt dat de modale consument de parkeerdienst als een doel op zich beschouwt en dat deze dienst niet noodzakelijkerwijs de hoofddienst aantrekkelijker maakt. Daarom bevestigt het Hof de uitspraak van de Inspecteur en verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen aan de belanghebbende, en er is geen griffierecht verschuldigd.