In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de erven van een overleden persoon tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad behandelt de kwestie van de overdracht van een koopoptie en de vraag of de aard van het vorderingsrecht zich verzet tegen deze overdracht, zoals geregeld in artikel 3:83 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De erven hebben eerder in de feitelijke instanties, waaronder de rechtbank Midden-Nederland en het gerechtshof, hun zaak gepresenteerd. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en het arrest van het hof, dat aan het huidige arrest is gehecht.
De advocaat van de erven, mr. J.H.M. van Swaaij, heeft het cassatieberoep toegelicht. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel behoeft geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep en veroordeelt de erven in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweersters zijn begroot op nihil. Het arrest is uitgesproken op 28 september 2018 door de raadsheren van de Hoge Raad.