In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 2018 uitspraak gedaan over een beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en een daarbij opgelegde boetebeschikking. De uitspraak van het Hof was gedateerd op 5 december 2017, en het beroepschrift in cassatie is op 19 januari 2018 ter griffie van de Hoge Raad ingediend. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn eindigde op 17 januari 2018, en de griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat het beroepschrift tijdig ter post was bezorgd, maar dit is niet aannemelijk gemaakt. Hierdoor heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.