In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 2018 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het Gerechtshof had op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2013, alsook over de daarbij opgelegde boete en de beschikking inzake belastingrente. De belanghebbende had tegen deze uitspraak cassatie ingesteld en verschillende klachten ingediend. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna de belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. Dit was volgens de Hoge Raad niet nodig om nadere motivering te geven, aangezien de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.