In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de belastingplicht voor de precariobelasting in de gemeente Muiden, nu bekend als Gooise Meren. De belanghebbende, een netbeheerder, had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die op 5 september 2017 was gewezen. De zaak betreft een aanslag in de precariobelasting voor het jaar 2013, opgelegd aan de belanghebbende voor het gebruik van leidingen die onder, op of boven de gemeentegrond zijn gelegen.
De gemeente Muiden had op 17 oktober 2013 een verordening aangenomen die bepaalt dat de precariobelasting wordt geheven van de netbeheerder die door de minister is aangewezen. De belanghebbende stelde dat zij niet als belastingplichtige kon worden aangemerkt, omdat zij niet door de minister was aangewezen, maar wel als regionale netbeheerder fungeerde. Het Hof oordeelde echter dat de belanghebbende op grond van de verordening belastingplichtig was, wat leidde tot het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft het middel verworpen en geoordeeld dat de tekst van de verordening niet in de weg staat aan de belastingplicht van de belanghebbende. De Hoge Raad concludeerde dat de belanghebbende terecht als belastingplichtige is aangemerkt, en verklaarde het principale beroep in cassatie ongegrond. Het voorwaardelijke incidentele beroep van de gemeente Gooise Meren werd niet behandeld, omdat het principale beroep niet tot vernietiging van de uitspraak leidde. De proceskosten werden niet toegewezen.