ECLI:NL:HR:2018:1700

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
17/04883
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belastingplicht voor precariobelasting door netbeheerder in gemeente Muiden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de belastingplicht voor de precariobelasting in de gemeente Muiden, nu bekend als Gooise Meren. De belanghebbende, een netbeheerder, had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die op 5 september 2017 was gewezen. De zaak betreft een aanslag in de precariobelasting voor het jaar 2013, opgelegd aan de belanghebbende voor het gebruik van leidingen die onder, op of boven de gemeentegrond zijn gelegen.

De gemeente Muiden had op 17 oktober 2013 een verordening aangenomen die bepaalt dat de precariobelasting wordt geheven van de netbeheerder die door de minister is aangewezen. De belanghebbende stelde dat zij niet als belastingplichtige kon worden aangemerkt, omdat zij niet door de minister was aangewezen, maar wel als regionale netbeheerder fungeerde. Het Hof oordeelde echter dat de belanghebbende op grond van de verordening belastingplichtig was, wat leidde tot het cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft het middel verworpen en geoordeeld dat de tekst van de verordening niet in de weg staat aan de belastingplicht van de belanghebbende. De Hoge Raad concludeerde dat de belanghebbende terecht als belastingplichtige is aangemerkt, en verklaarde het principale beroep in cassatie ongegrond. Het voorwaardelijke incidentele beroep van de gemeente Gooise Meren werd niet behandeld, omdat het principale beroep niet tot vernietiging van de uitspraak leidde. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

21 september 2018
nr. 17/04883
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] N.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 5 september 2017, nr. 16/00529, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (nr. UTR 14/3836) betreffende een aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslag in de precariobelasting van de gemeente Muiden. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren heeft een verweerschrift ingediend. Het heeft tevens voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend. Belanghebbende heeft tevens schriftelijk haar zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 28 juni 2018 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het principale beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2018:778).
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel in het principale beroep

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende exploiteerde in 2013 als netbeheerder een gas- en elektriciteitsnetwerk in de gemeente Muiden. In dat kader beheert zij onder meer leidingen die onder, op of boven de gemeentegrond zijn gelegen en dienen voor het transport en de levering van elektriciteit en gas aan de afnemers. Belanghebbende is economisch eigenaar van het netwerk. Juridisch eigenaar daarvan is [A] N.V., van welke vennootschap belanghebbende alle aandelen houdt. [A] N.V. heeft belanghebbende aangewezen als regionaal netbeheerder.
2.1.2.
De gemeente Muiden heeft op 17 oktober 2013 de Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting ter zake van buizen, kabels, draden of leidingen 2013 aangenomen (hierna: de Verordening). Artikel 3 van de Verordening bepaalt:
“Artikel 3 Belastingplicht
1. Ter zake van buizen, kabels, draden of leidingen ter zake waarvan op grond van de Gaswet of de Elektriciteitswet een netbeheerder is aangewezen, wordt de precariobelasting geheven van de door de minister aangewezen netbeheerder.
2. In alle andere gevallen wordt de precariobelasting geheven van degene die de buizen, kabels, draden of leidingen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft, dan wel van degene ten behoeve van wie dat voorwerp of die voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond aanwezig zijn.”
2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende op grond van het bepaalde in het tweede lid van artikel 3 van de Verordening belastingplichtig is voor de precariobelasting.
2.3.1.
Tegen het in 2.2 weergegeven oordeel van het Hof richt zich het middel. Volgens het middel brengt een grammaticale uitleg van artikel 3 van de Verordening mee dat belanghebbende niet als belastingplichtige voor de precariobelasting kan worden aangemerkt. Op belanghebbende is slechts het eerste lid van artikel 3 van toepassing omdat zij, zij het niet door de Minister, op grond van de Gaswet of de Elektriciteitswet is aangewezen als regionale netbeheerder. Aan toepassing van het tweede lid van artikel 3 wordt dan niet meer toegekomen, omdat geen sprake is van een “ander geval” dan een geval als bedoeld in lid 1. Dat geldt ook indien de gemeentelijke wetgever heeft bedoeld dat het tweede lid van artikel 3 in een geval als dat van belanghebbende wel van toepassing is, omdat er dan een discrepantie is tussen die bedoeling en de tekst van de Verordening, waarbij de tekst voorgaat, aldus het middel.
2.3.2.
Het middel faalt. Aan het middel kan worden toegegeven dat de bewoordingen van het eerste lid van artikel 3 van de Verordening alle gevallen lijken te omvatten waarin op grond van de Gaswet of de Elektriciteitswet een netbeheerder is aangewezen. In het slot van dat eerste lid is echter alleen de door de Minister aangewezen netbeheerder als belastingplichtige aangemerkt. Daarom moet worden aangenomen dat het niet de bedoeling van de gemeentelijke wetgever is geweest elke (andere) op grond van de Gaswet of de Elektriciteitswet aangewezen netbeheerder onder de werking van het eerste lid te brengen. Dat betekent dat alle gevallen waarin een netbeheerder niet door de Minister is aangewezen, behoren tot de “andere gevallen” bedoeld in het tweede lid van dat artikel. Anders dan het middel betoogt, verzet de tekst van artikel 3 van de Verordening zich niet tegen een dergelijke lezing. Tussen partijen is dan niet in geschil dat belanghebbende terecht als belastingplichtige is aangemerkt. Het principale beroep in cassatie moet daarom ongegrond worden verklaard.

3.Het voorwaardelijke incidentele beroep

Aangezien het principale beroep niet tot vernietiging van ’s Hofs uitspraak leidt, is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, niet vervuld. Dat beroep behoeft derhalve geen behandeling.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra, J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2018.