3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiseres] produceert en handelt in metaalwaren, machines en constructies. Zij verkocht metalen straatmeubilair, met name de fietsenparkeerinstallatie ‘Tulip’ en/of ‘Twin Tulip’, aan VelopA B.V. (hierna: VelopA), die dit doorleverde aan de Nederlandse Spoorwegen en/of ProRail. Daartoe hadden [eiseres] en VelopA, laatstelijk in mei 2002, een raamovereenkomst gesloten (hierna: het Raamcontract NS).
(ii) Aanvankelijk produceerde [eiseres] het aan VelopA te leveren metalen straatmeubilair zelf. Wegens druk op de marges heeft [eiseres] deze producten sinds eind 1996 in Tsjechië laten vervaardigen, onder meer bij Bast.
(iii) [eiseres] en Bast hebben een op 29 april 1997 gedateerde overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
“(…)
This contract (…) contains the following statements and no-compete agreements:
1) The product is to be manufactured by Bast acc. specifications and drawings supplied by [eiseres] (…)
It shall be manufactured for [eiseres] only, not for third parties.
(…)”
(iv) [eiseres] en Bast hebben voorts een op 1 september 1999 gedateerde overeenkomst gesloten, waarin – voor zover hier van belang – het volgende is bepaald:
“Betreffs Produkten wie zubehörende Zeichnungen sollte Sie allein in Auftrag nehmen von [eiseres] und deshalb auch nicht direkt zu unserem Kunde geliefert werden.
(…)
Das Vertrag ist gültig auf unbestimmte Zeit (…)”.
(v) In 2004 hebben [eiseres] en VelopA onderhandeld over overname door VelopA van de activiteiten van [eiseres] met betrekking tot de productie van straatmeubilair, waaronder de aan Bast uitbestede activiteiten. Zij hebben daarover geen overeenstemming bereikt.
(vi) VelopA heeft zich in april 2005 tegenover [eiseres] op het standpunt gesteld dat zij geen afnameverplichting had op grond van het Raamcontract NS en gerechtigd was rechtstreeks bij Bast te bestellen. Dit standpunt heeft VelopA ook kenbaar gemaakt aan Bast. [eiseres] heeft Bast op 12 april 2005 erop gewezen dat tussen hen een overeenkomst geldt die niet toelaat dat Bast rechtstreeks aan VelopA levert.
(vii) De eerste rechtstreekse levering van Bast aan VelopA is door de vervoerder in mei 2005 bij vergissing afgeleverd bij [eiseres] in plaats van bij VelopA.
(viii) VelopA heeft geen straatmeubilair meer bij [eiseres] besteld, met als gevolg dat [eiseres] ook geen bestellingen meer had te plaatsen bij Bast. Andere opdrachtgevers dan VelopA had [eiseres] (met betrekking tot dit soort straatmeubilair) niet.
(ix) Bij brief van 5 juli 2005 heeft [eiseres] aan VelopA meegedeeld dat de situatie lijkt te zijn dat de samenwerking “na de aanstaande leveringen feitelijk beëindigd is”. Zij heeft aan VelopA gevraagd op welke wijze deze zeker kon stellen dat de in dat verband verschuldigde betalingen nog zouden plaatsvinden. Bij brief van 11 juli 2005 heeft VelopA [eiseres] meegedeeld dat samen is geconstateerd dat de relatie tussen hen is geëindigd.
(x) [eiseres] heeft tegenover zowel VelopA als Bast bezwaar gemaakt tegen deze gang van zaken en zich daarbij op haar contractuele rechten beroepen.
(xi) Tussen [eiseres] en VelopA zijn diverse procedures gevoerd over (onder meer) de beëindiging van de handelsrelatie. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 19 maart 2013 geoordeeld dat VelopA gehouden was bepaalde aantallen product uit hoofde van het Raamcontract NS tot het jaar 2008 van [eiseres] af te nemen en dat VelopA, door in 2005 de afname te staken, deze verplichting heeft geschonden en daarom jegens [eiseres] toerekenbaar is tekortgeschoten. Het verwierp daarbij de stelling van VelopA dat [eiseres] in de brief van 5 juli 2005 ermee heeft ingestemd dat VelopA het raamcontract had beëindigd.De Hoge Raad heeft vandaag het tegen dat arrest gerichte cassatieberoep van VelopA verworpen (HR 14 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1418). 3.2.1[eiseres] vordert in deze procedure – kort gezegd en voor zover in cassatie van belang – veroordeling van Bast tot vergoeding van schade en afdracht van winst. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat Bast jegens haar wanprestatie heeft gepleegd onder de (hiervoor in 3.1 onder (iii) en (iv) genoemde) overeenkomsten van 29 april 1997 en 1 september 1999. Voorts heeft [eiseres] aangevoerd dat Bast onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door bewust te profiteren van de wanprestatie of onrechtmatige daad van VelopA jegens [eiseres] en door bewust ten nadele van [eiseres] rechtstreeks zaken te doen met VelopA.
3.2.2De rechtbank heeft bij tussenvonnis geoordeeld dat Bast wanprestatie heeft gepleegd door de directe leveringen aan VelopA in de periode april tot en met juni 2005, en heeft bij eindvonnis Bast veroordeeld de daaruit voor [eiseres] voortvloeiende schade te vergoeden. Het meer of anders gevorderde heeft de rechtbank afgewezen.
3.2.3Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd. Daaraan heeft het – verkort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
Bast heeft terecht aangevoerd dat het Raamcontract NS en de overeenkomsten tussen [eiseres] en Bast nauw met elkaar samenhangen en dat de beëindiging van het contract tussen VelopA en [eiseres] tevens het einde meebrengt van de overeenkomsten tussen [eiseres] en Bast. (rov. 10)
Vast staat dat VelopA zich, naar aanleiding van de brief van [eiseres] van 5 juli 2005, op het standpunt heeft gesteld dat de jarenlange samenwerking tussen [eiseres] en VelopA is geëindigd. Verder staat vast dat VelopA (in elk geval) vanaf juli 2005 geen opdrachten tot levering van straatmeubilair meer aan [eiseres] heeft verstrekt en dat [eiseres] vanaf dat moment ook geen opdrachten tot levering meer heeft gegeven aan Bast. Dit leidt tot de gevolgtrekking dat de tussen [eiseres] en Bast gesloten overeenkomsten in juli 2005 tot een einde zijn gekomen. Het was immers voor alle partijen duidelijk dat [eiseres] vanaf juli 2005 geen opdrachten tot levering meer aan Bast zou verstrekken.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat hiermee ook de exclusiviteitsbedingen zijn uitgewerkt.
De exclusiviteitsbedingen beschermen [eiseres] gedurende de looptijd van de overeenkomsten tegen levering door Bast van het straatmeubilair aan derden (waaronder VelopA). Voor de stelling dat partijen in redelijkheid de bedoeling zouden hebben gehad om de exclusiviteitsbedingen ook na beëindiging van de overeenkomsten van kracht te laten zijn valt in de stukken onvoldoende steun te vinden. Ook (andere) omstandigheden op grond waarvan [eiseres] en Bast met de exclusiviteitsbedingen redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten dat deze ook na beëindiging van de overeenkomst (voor onbeperkte duur) van kracht zouden blijven, zijn niet gesteld. Het stond Bast derhalve vrij om vanaf juli 2005 rechtstreeks aan VelopA te leveren. (rov. 11-12)
De omstandigheid dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 19 maart 2013 VelopA in het ongelijk heeft gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Dit arrest (waarbij Bast geen partij is) is gewezen ruim nadat de door het hof in die procedure vastgestelde afnameverplichting van VelopA jegens [eiseres] uit het Raamcontract NS was geëindigd. De vordering van [eiseres] strekte niet tot nakoming maar tot schadevergoeding en de uitspraak heeft niet geleid tot hervatting van de opdrachten van [eiseres] aan Bast. (rov. 13)
De rechtbank heeft (in hoger beroep onbestreden) geoordeeld dat Bast wanprestatie heeft gepleegd door in de periode april/mei 2005 in rechtstreekse opdracht van VelopA straatmeubilair aan haar te leveren. Ten aanzien van de vraag of Bast daarnaast onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld, neemt het hof het volgende in aanmerking.
Het initiatief tot rechtstreekse levering is van VelopA uitgegaan. Er zijn geen concrete aanwijzingen gebleken dat Bast op dit punt met VelopA zou hebben samengespannen dan wel dat zij zou hebben uitgelokt dat VelopA wanprestatie zou plegen jegens [eiseres]. De enkele omstandigheid dat Bast desgevraagd bereid is geweest tot rechtstreekse levering van het staatmeubilair aan VelopA is daartoe in elk geval onvoldoende. Voor zover [eiseres] heeft willen betogen dat de onrechtmatigheid haar grondslag vindt in het feit dat Bast haar eigen belang heeft laten prevaleren boven dat van [eiseres], gaat dit betoog niet op. De enkele omstandigheid dat Bast er voor heeft gekozen om desgevraagd rechtstreeks aan VelopA te leveren is in de gegeven omstandigheden (naast de reeds vastgestelde wanprestatie) niet onrechtmatig jegens [eiseres]. Voor zover [eiseres] Bast verwijt dat Bast de belangen van [eiseres] heeft verwaarloosd door niet van rechtstreekse levering aan VelopA af te zien, zijn geen omstandigheden aangevoerd of gebleken om aansprakelijkheid van Bast op deze grond aan te nemen. Het enkele feit dat Bast de mogelijkheid had en kon benutten om in het vervolg rechtstreeks (en niet meer via [eiseres]) aan VelopA te leveren, is onvoldoende om aansprakelijkheid aan te nemen. (rov. 22)