Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats],
gevestigd te Leiderdorp,
1.Het geding
2.Het tweede geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
14 september 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 september 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres] en VelopA B.V. De zaak betreft een geschil over de uitleg van een afnameverplichting in een overeenkomst met een leverancier en de beëindiging van die overeenkomst. De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten en stelt vast dat de klachten van [eiseres] niet tot cassatie kunnen leiden. De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep, en de Hoge Raad volgt deze conclusie. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van VelopA zijn begroot op € 6.575,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.