In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 september 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] SAS, hierna te noemen belanghebbende, tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting die aan belanghebbende waren uitgereikt. De uitspraak van het Gerechtshof, gedateerd 28 maart 2017, betrof de hoger beroepen van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraken de uitnodigingen tot betaling bevestigd.
Belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. Na de indiening van een conclusie van repliek door belanghebbende, heeft de Hoge Raad de middelen beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand bleef.