ECLI:NL:HR:2018:15

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 januari 2018
Publicatiedatum
4 januari 2018
Zaaknummer
17/01835
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontslag curator in faillissement en ontvankelijkheid van de indirect bestuurder

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 januari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek van een indirect bestuurder van een gefailleerde vennootschap, [A] Beheer B.V., tot ontslag van de curator. De rechtbank had het verzoek van de indirect bestuurder niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet als schuldeiser kon worden aangemerkt in de zin van artikel 73 van de Faillissementswet (Fw). De indirect bestuurder had het verzoek ingediend als schuldeiser en indirect bestuurder, maar de rechtbank oordeelde dat er geen eigen belang van de vennootschap bij het verzoek was aangetoond. De indirect bestuurder had verzocht om de curator te ontslaan, maar de rechtbank vond dat het verzoek niet voldeed aan de wettelijke vereisten en dat er geen aanleiding was om de behandeling van het verzoek aan een andere rechtbank over te dragen. De Hoge Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de klachten van de indirect bestuurder over de schending van de goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de indirect bestuurder in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

5 januari 2018
Eerste Kamer
17/01835
TT/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. Y.E.J. Geradts,
t e g e n
Mr. P.R. DEKKER, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] Beheer B.V.,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. B.I. Kraaipoel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en de curator.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/01/14/27F van de rechtbank Oost-Brabant van 12 januari 2017.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curator heeft verzocht het beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel te verwerpen. [verzoeker] heeft verzocht het beroep op niet-ontvankelijkheid te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging en verwijzing.
De advocaat van [verzoeker] en de advocaat van de curator hebben ieder bij brief van 1 december 2017 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en het procesverloop vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.1-2.12. Samengevat gaat het om het volgende.
( i) [A] Beheer B.V. (hierna: [A] ) is in 2014 failliet verklaard. Daarbij zijn twee curatoren benoemd.
(ii) Bij verzoekschrift van 23 september 2016 heeft [verzoeker] de rechtbank op de voet van art. 73 Fw verzocht de curator te ontslaan. [verzoeker] heeft dit verzoek ingediend als indirect bestuurder en als schuldeiser van [A] .
(iii) De curator heeft op 29 september en 17 oktober 2016 schriftelijk gereageerd.
(iv) [verzoeker] en de curator zijn opgeroepen voor een raadkamerzitting op 15 november 2016.
( v) Bij brief van 14 november 2016 heeft de advocaat van [verzoeker] verzocht de zitting te verplaatsen, onder meer omdat hij de schriftelijke reacties van de curator op het ontslagverzoek nog niet had ontvangen.
(vi) De rechtbank heeft de zitting verplaatst naar 20 december 2016. Bij brief van 16 november 2016 zijn alle partijen daarvoor opgeroepen.
(vii) Bij brief van 14 november 2016 heeft de rechter-commissaris zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over de ontvankelijkheid van [verzoeker] en geconcludeerd tot afwijzing van het ontslagverzoek.
(viii) Bij brief van 6 december 2016 heeft de advocaat van [verzoeker] bij de rechtbank zijn beklag gedaan over het niet doorzenden door de rechtbank van de reactie van de curator van 29 september 2016. Tevens heeft hij de rechtbank verzocht de behandeling van het ontslagverzoek over te dragen aan een andere rechtbank.
(ix) Bij brief van 19 december 2016 heeft de advocaat van [verzoeker] zich bij de rechtbank beklaagd over het uitblijven van een reactie op zijn verzoek van 6 december 2016, heeft hij nogmaals verzocht de behandeling over te dragen aan een andere rechtbank en gemeld dat hij zonder nader tegenbericht ervan uitging dat de zitting de dag erna geen doorgang zou vinden.
( x) Ter zitting van 20 december 2016 zijn onder anderen verschenen de curator en zijn advocaat. [verzoeker] en zijn advocaat zijn niet verschenen.
3.2
De rechtbank heeft [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De rechtbank heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
Voor het verzoek tot overdracht van de behandeling van het verzoek aan een andere rechtbank bestaat geen aanleiding en ontbreekt een wettelijke grondslag.
Er is geen aanleiding de behandeling van het verzoek (opnieuw) aan te houden. De eenzijdige aanname van de advocaat van [verzoeker] dat zonder nadere berichtgeving van de zijde van de rechtbank de zitting van 20 december 2016 niet door zou gaan, laat de rechtbank voor zijn rekening en risico. (rov. 3.1)
[verzoeker] is niet aan te merken als schuldeiser van [A] in de zin van art. 73 Fw (rov. 3.3). [verzoeker] zou in beginsel ontvankelijk kunnen zijn in zijn verzoek in zijn hoedanigheid van indirect bestuurder van [A] , maar hij is dit niettemin niet, nu niet is aangetoond dat [A] een eigen belang heeft bij het verzoek, en met het verzoek uitsluitend de belangen van [verzoeker] gediend lijken te worden (rov. 3.4).
3.3
Onderdeel 1 bevat onder meer de klacht dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten de hiervoor in 3.1 onder (viii) en (ix) vermelde brieven aan te merken als wrakingsverzoek. Deze klacht faalt. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4.1
Onderdeel 1 bevat voorts diverse klachten die ertoe strekken dat de beschikking tot stand is gekomen in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor en de eisen van een goede procesorde.
3.4.2
Tot de hiervoor in 3.4.1 bedoelde klachten behoort de klacht dat de rechtbank de reactie van de rechter-commissaris van 14 november 2016 op het ontslagverzoek, niet aan [verzoeker] heeft gezonden.
3.4.3
De rechtbank heeft [verzoeker] als (indirect) bestuurder van [A] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek op de grond dat niet is aangetoond dat [A] als gefailleerde een eigen belang heeft bij dat verzoek (vgl. HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO4149). De rechter-commissaris heeft zich in de brief van 14 november 2016 ten aanzien van de ontvankelijkheid gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Nu die brief van de rechter-commissaris [verzoeker] in zoverre geen aanleiding kon geven tot commentaar, heeft [verzoeker] geen belang bij zijn hiervoor in 3.4.2 weergegeven klacht voor zover het de beslissing over de ontvankelijkheid betreft.
3.4.4
De overige hiervoor in 3.4.1 bedoelde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden voor zover zij betrekking hebben op de beslissing over de ontvankelijkheid van [verzoeker] . Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5
Onderdeel 2 bevat inhoudelijke klachten tegen de hiervoor in 3.4.3 weergegeven beslissing van de rechtbank over de ontvankelijkheid van [verzoeker] in diens verzoek. Het onderdeel faalt. Het oordeel van de rechtbank geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.30-3.34).
3.6
Het oordeel van de rechtbank over de ontvankelijkheid is een zelfstandig oordeel, dat losstaat van de inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Dit brengt mee dat [verzoeker] geen belang heeft bij de hiervoor in 3.4.1 bedoelde klachten van onderdeel 1 voor zover zij betrekking hebben op de inhoudelijke behandeling van het verzoek. Ook in zoverre kunnen zij dus niet tot cassatie leiden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 68,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
5 januari 2018.