Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
5 januari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 januari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek van een indirect bestuurder van een gefailleerde vennootschap, [A] Beheer B.V., tot ontslag van de curator. De rechtbank had het verzoek van de indirect bestuurder niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet als schuldeiser kon worden aangemerkt in de zin van artikel 73 van de Faillissementswet (Fw). De indirect bestuurder had het verzoek ingediend als schuldeiser en indirect bestuurder, maar de rechtbank oordeelde dat er geen eigen belang van de vennootschap bij het verzoek was aangetoond. De indirect bestuurder had verzocht om de curator te ontslaan, maar de rechtbank vond dat het verzoek niet voldeed aan de wettelijke vereisten en dat er geen aanleiding was om de behandeling van het verzoek aan een andere rechtbank over te dragen. De Hoge Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de klachten van de indirect bestuurder over de schending van de goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de indirect bestuurder in de kosten van het geding in cassatie.