ECLI:NL:HR:2004:AO4149

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R03/082HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieverzoek tot ontslag curator in faillissement Delcon Nederland B.V.

In deze zaak heeft verzoeker, die pro se en als lasthebber van WERO BEHEER B.V. optreedt, cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Breda. Het verzoekschrift, ingediend op 5 februari 2003, had als doel de curator in het faillissement van Delcon Nederland B.V. te ontslaan en te vervangen door een andere curator, of in ieder geval een tweede curator aan te stellen. De curator heeft het verzoek bestreden en verzocht om verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft de rechter-commissaris gehoord en op 4 juli 2003 de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft hiertegen cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van verzoeker verworpen. De advocaat-generaal L. Timmerman had in zijn conclusie tot verwerping van het beroep geadviseerd. De Hoge Raad oordeelde dat de bestuurder van een vennootschap die op grond van artikel 2:248 BW aansprakelijk is voor de schulden van de vennootschap, niet automatisch crediteur van de failliete vennootschap is. Dit betekent dat de bestuurder die aan de boedel betaalt, geen regresrecht op de boedel verkrijgt, wat in strijd zou zijn met de verplichting om het tekort van de boedel aan te vullen.

Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat WERO haar positie als schuldeiser misbruikte door verzoeker een rechtsingang te bieden die hem niet toekwam. De Hoge Raad concludeerde dat verzoeker geen belang had bij de behandeling van de overige middelen, en veroordeelde hem in de kosten van het geding in cassatie, die op € 267,69 aan verschotten en € 1.135,-- voor salaris werden begroot.

Uitspraak

20 februari 2004
Eerste Kamer
Rek.nr. R03/082HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker], pro se en als lasthebber van WERO BEHEER B.V., wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. D.Th.J. van der Klei,
t e g e n
Mr. Otto Evert DE WITT WIJNEN, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Delcon Nederland B.V. kantoor houdende te Rotterdam,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.J.A. Knijff.
1. Het geding in feitelijke instantie
Met een op 5 februari 2003 ter griffie van de rechtbank te Breda op de voet van art. 73 F ingediend verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - zich gewend tot die rechtbank en primair verzocht verweerder in cassatie - verder te noemen: de curator - te ontslaan en deze te vervangen door een ander, subsidiair een tweede curator aan te stellen.
De curator heeft het verzoek bestreden en verzocht [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.
De rechtbank heeft vervolgens de rechter-commissaris, belast met de afwikkeling van het faillissement van Delcon Nederland B.V., gehoord.
De rechter-commissaris heeft bij brief van 16 april 2003 te kennen gegeven dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek.
Bij beschikking van 4 juli 2003 heeft de rechtbank [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curator heeft verzocht [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn cassatieberoep, althans het beroep te verwerpen.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 3 oktober 2003 op dit verweerschrift gereageerd.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 31 december 2003 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld onder 1 en 2 van de conclusie van de Advocaat-Generaal. Kort samengevat, komen deze feiten op het volgende neer. [Verzoeker] was tot 27 augustus 1999 enig bestuurder en tevens via Beheermaatschappij Wero B.V. enig aandeelhouder van Delcon Nederland B.V. - verder te noemen: Wero onderscheidenlijk Delcon. Delcon is op 29 februari 2000 in staat van faillissement verklaard. Wero is schuldeiseres van Delcon. De curator heeft bij brief van 19 maart 2001 [verzoeker] op de voet van art. 2:248 BW aansprakelijk gesteld.
3.1.2 Op 5 februari 2003 heeft [verzoeker] op grond van art. 73 F. de rechter-commissaris verzocht de curator te ontslaan en te vervangen dan wel een medecurator toe te voegen. De rechter-commissaris heeft [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De rechtbank heeft [verzoeker] eveneens niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
3.2.1 Aan middel 1 ligt de opvatting ten grondslag dat de bestuurder van een vennootschap die op de voet van art. 2:248 BW jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden voorzover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, crediteur is van de (failliete) vennootschap (onder de opschortende voorwaarde van voldoening aan de boedel).
3.2.2 Die opvatting kan echter niet worden aanvaard. De bestuurder die uit hoofde van art. 2:248 een bedrag aan de boedel betaalt teneinde deze in staat te stellen schulden van de vennootschap te betalen voorzover deze niet door vereffening kunnen worden voldaan, krijgt daardoor niet een regresrecht op de boedel en wordt dus door deze betaling ook niet (voorwaardelijk) schuldeiser van de boedel. Het toekennen van een regresrecht valt immers niet te rijmen met de verplichting van de bestuurder om het tekort van de boedel aan te vullen, omdat daardoor het boedeltekort in feite in stand zou blijven. Het is ook niet in overeenstemming met de aard van de aansprakelijkheid die op de bestuurder rust op grond van art. 2:248. Derhalve faalt het middel in zijn beide onderdelen.
3.3 Middel 2 komt op tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 3.6. Daarin heeft de rechtbank, samengevat weergegeven, overwogen dat Wero haar positie als schuldeiser misbruikt aangezien zij haar bevoegdheid als schuldeiser in de zin van art. 73 F. slechts uitoefent met het doel door middel van lastgeving aan [verzoeker] een rechtsingang te creëren voor [verzoeker], welke hem krachtens de wet niet toekomt. De rechtbank was kennelijk van oordeel dat Wero niet heeft aangetoond dat zij een eigen belang heeft bij de gevraagde bevelen en dat [verzoeker] uitsluitend zijn eigen belang beoogt te dienen. Dit oordeel is in het licht van de gedingstukken niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Middel 2 faalt derhalve.
3.4 Uit het vorenoverwogene volgt dat [verzoeker] geen belang heeft bij een behandeling van de overige middelen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 267,69 aan verschotten en € 1.135,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 20 februari 2004.