Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
4 september 2018.
Hoge Raad
Op 4 september 2018 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 17/00038. De zaak betreft een beroep in cassatie van een verdachte, geboren in 1988, tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 december 2016. De verdachte heeft geen middelen van cassatie ingediend, wat betekent dat er geen argumenten zijn aangevoerd om het arrest van het hof te herzien. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep, omdat de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend. Dit is in strijd met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het beroep, en heeft hem derhalve niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan in het openbaar, waarbij de vice-president J. de Hullu als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.T. Boerlage, en in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker.