ECLI:NL:HR:2018:1371

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 augustus 2018
Publicatiedatum
17 augustus 2018
Zaaknummer
17/02730
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verzoek tot overlegging van bewijsstukken in belastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 augustus 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2005. De belanghebbende, die in cassatie ging tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betwistte de woonplaatsbepaling en het rechtmatig gebruik van bewijsstukken die door de Inspecteur waren verkregen. De belanghebbende had verzocht om overlegging van een strafdossier dat betrekking had op een tegen hem ingesteld strafrechtelijk onderzoek, met het argument dat deze stukken van belang konden zijn voor de beoordeling van de navorderingsaanslag.

Het Hof had geoordeeld dat het rechtmatig gebruik van de stukken niet van belang was, omdat het oordeel van het Hof was gebaseerd op andere gegevens die als rechtmatig waren erkend. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof ten onrechte niet had gereageerd op het verzoek van de belanghebbende tot overlegging van het strafdossier. De Hoge Raad benadrukte dat een verzoek tot overlegging van bewijsstukken niet kan worden afgewezen op de enkele grond dat de rechter het geschilpunt ook op basis van ander bewijsmateriaal kan beslechten. Dit kan de uitkomst van de zaak beïnvloeden.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en moest hij het griffierecht vergoeden. Deze uitspraak onderstreept het belang van het recht op toegang tot bewijsstukken in belastingzaken en de noodzaak voor rechters om gemotiveerd te reageren op verzoeken om bewijs.

Uitspraak

17 augustus 2018
nr. 17/02730
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X], domicilie gekozen hebbende te
[Z](hierna: belanghebbende), tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 16 mei 2017, nr. 14/00788, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 13/2563) betreffende een aan belanghebbende over het jaar 2005 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 25 september 2017 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2017:1036).

2.Beoordeling van de middelen

2.1.1.
Voor het Hof was onder meer in geschil (i) wat de woonplaats van belanghebbende was in het onderhavige jaar (2005), en (ii) of de Inspecteur het strafdossier dat betrekking heeft op een tegen belanghebbende ingesteld strafrechtelijk onderzoek, en stukken die zien op de afstemming in dat onderzoek tussen het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst (hierna tezamen: de stukken), op de voet van artikel 8:42, lid 1, Awb moet inzenden. Belanghebbende heeft in dat verband aangevoerd dat die stukken van belang kunnen zijn voor de beantwoording van de vraag of de in geschil zijnde navorderingsaanslag moet worden vernietigd omdat zij berust op onrechtmatig verkregen gegevens, en dat deze stukken ook van belang kunnen zijn voor de beoordeling van belanghebbendes woonplaats in het onderhavige jaar.
2.1.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat een onderzoek naar het rechtmatig gebruik van de stukken niet van belang is, aangezien het Hof zijn oordeel heeft gebaseerd op gegevens waarvan niet ter discussie staat dat zij rechtmatig door de Inspecteur zijn verkregen.
2.2.
Middel 1 betoogt onder meer dat het Hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op het verzoek van belanghebbende tot overlegging van het strafdossier. Het middel slaagt in zoverre.
Behoudens gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 Awb en uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht, dient te worden tegemoetgekomen aan een verzoek van de belanghebbende tot overlegging van een bepaald op de zaak betrekking hebbend stuk indien deze voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak (zie HR 25 april 2008, nr. 43448, ECLI:NL:HR:2008:BA3823, BNB 2008/161). Belanghebbende heeft aan deze stelplicht voldaan met zijn betoog dat de stukken van belang kunnen zijn voor de beoordeling van zijn woonplaats in het onderhavige jaar. Het Hof had daarom niet ongemotiveerd aan het hiervoor bedoelde verzoek van belanghebbende mogen voorbijgaan.
In dit verband verdient opmerking dat een verzoek tot overlegging van een bepaald op de zaak betrekking hebbend stuk dat de inspecteur ter beschikking staat of heeft gestaan niet kan worden afgewezen op de enkele grond dat de rechter het geschilpunt waarop dat stuk betrekking heeft, ten nadele van de belanghebbende kan beslechten op basis van ander bewijsmateriaal. De omstandigheid dat de rechter een bewijsoordeel ten nadele van de belanghebbende kan vellen zonder kennis te nemen van een bepaald bewijsmiddel, sluit immers niet uit dat dit oordeel anders zou kunnen uitvallen na kennisneming van dit bewijsmiddel.
2.3.
De middelen 2, 3 en 4 kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.4.
Gelet op het hiervoor in 2.2 overwogene kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Middel 5 behoeft geen behandeling. Verwijzing moet volgen.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht, de proceskosten en de schadevergoeding,
verwijst het geding naar het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 124, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1503 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon, M.E. van Hilten, E.F. Faase en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2018.