Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 30 maart 2018, nr. 17/03481, ECLI:NL:HR:2018:460.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 augustus 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende, die het arrest van 30 maart 2018 (nr. 17/03481, ECLI:NL:HR:2018:460) wilde laten herzien. De Hoge Raad heeft het verzoek beoordeeld op ontvankelijkheid en geconcludeerd dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Hierdoor kon het verzoek niet leiden tot herziening van het eerder genoemde arrest.
De Hoge Raad heeft, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout. De uitspraak vond plaats in het openbaar en werd geregistreerd op 17 augustus 2018.