In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gewezen op 9 januari 2018. De Centrale Raad had in deze uitspraak de hoger beroepen van belanghebbenden tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Rotterdam behandeld. De Rechtbank had zich uitgesproken over besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis, die betrekking hadden op de Wet werk en bijstand. De belanghebbenden, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, hebben twee middelen voorgesteld in hun cassatieberoep. Het College, vertegenwoordigd door mr. L. van Schie-Kooman, heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 17 augustus 2018.