In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 augustus 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een geschil tussen [X] B.V. en de Inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2010, waarbij belanghebbende geen keuze heeft gemaakt voor de verruimde carry-back regeling. De Inspecteur heeft de aanslag opgelegd zonder een carry-back beschikking te vermelden, wat impliceert dat er geen (verruimde) carry-back is toegepast. Belanghebbende heeft te laat bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, wat leidde tot de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar was.
De Hoge Raad oordeelde dat belanghebbende, vertegenwoordigd door een professionele rechtsbijstandverlener, op de hoogte had moeten zijn van de termijn voor het indienen van bezwaar. Het Hof had terecht geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, ondanks het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule op het aanslagbiljet. De Hoge Raad bevestigde dat de keuze voor de verruimde verliesverrekening geen invloed had op de aanslag of de beschikking, en dat het bezwaar tegen de aanslag terecht niet-ontvankelijk was verklaard wegens termijnoverschrijding. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en legde de proceskosten ten laste van de belanghebbende.
Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheden van belastingplichtigen en hun vertegenwoordigers in belastingzaken.