In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 augustus 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk en een belanghebbende. De zaak betreft de waardering van onroerende zaken en de bijbehorende aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2014. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de daaropvolgende aanslag. Het college had in hoger beroep een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten. De Hoge Raad oordeelde dat de verplichting tot het ter inzage leggen van op de zaak betrekking hebbende stukken niet geldt voor informatie die het bestuursorgaan zelf niet kan raadplegen. Dit betekent dat grondstaffels, die ten grondslag liggen aan de waardebepaling, desgevraagd moeten worden verstrekt. De Hoge Raad benadrukte dat indien een besluit het resultaat is van een geautomatiseerd proces, het bestuursorgaan moet zorgen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van de gemaakte keuzes en gebruikte gegevens. De Hoge Raad verklaarde beide beroepen in cassatie ongegrond en veroordeelde het college in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 3382 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens werd een griffierecht van € 503 geheven van het college.