In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, gewezen op 20 april 2017, met betrekking tot de uitnodigingen tot betaling van douanerechten die aan de belanghebbende waren uitgereikt. De zaak is eerder behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, waar de nummers HAA 14/5361 en HAA 14/5362 aan de uitspraak waren verbonden. De belanghebbende heeft twee middelen voorgesteld in het cassatieberoep, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Hierdoor is er geen noodzaak voor een nadere motivering van de beslissing.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 13 juli 2018 door de vice-president en de raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.