ECLI:NL:HR:2018:1161

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
17/03477
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak betreffende gekwalificeerde diefstal en strafmotivering

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 63 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk. De zaak betreft een jeugdige verdachte die op 3 november 2015 in verzekering is gesteld en waarvan de voorlopige hechtenis op 6 november 2015 is geschorst. De Hoge Raad heeft de strafmotivering van het Hof beoordeeld, waarbij het Hof de strafoplegging heeft bevestigd met inachtneming van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De Hoge Raad concludeert dat het Hof met de zinsneden "de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen" en "dit voorwaardelijke strafdeel" heeft bedoeld dat de 60 dagen van de 63 dagen jeugddetentie voorwaardelijk zijn. Daarnaast heeft het Hof aangegeven dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 3 dagen passend is, gezien de ernst van de feiten. De Hoge Raad verwerpt het beroep, omdat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden en geen nadere motivering vereisen.

Uitspraak

10 juli 2018
Strafkamer
nr. S 17/03477 J
SSA/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 22 juni 2017, nummer 22/003025-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot correctie van de strafoplegging en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het vierde middel

2.1.
Het middel klaagt over de strafmotivering.
2.2.
Het Hof heeft, met bevestiging van het vonnis van de Rechtbank, de verdachte veroordeeld tot onder meer een jeugddetentie van 63 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de algemene en bijzondere voorwaarden zoals in het vonnis van de Rechtbank omschreven en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie. Daarbij is bepaald dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht. Het Hof heeft de strafoplegging, met overneming van de overweging van de Rechtbank, als volgt gemotiveerd:
"De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
(...)
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Voorts heeft de rechtbank bij het opleggen van de straf rekening gehouden met de ouderdom van de feiten en met de omstandigheid, dat de jeugdreclassering begeleiding noodzakelijk acht. De rechtbank zal de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van na te noemen duur, opleggen. De werkstraf is hoger dan door de officier van justitie is geëist nu de duur van de door de officier van justitie gevorderde werkstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten."
2.3.
De zich in het dossier bevindende stukken houden in dat de verdachte in de onderhavige zaak op 3 november 2015 in verzekering is gesteld, en dat de Rechtbank de voorlopige hechtenis met ingang van 6 november 2015 heeft geschorst.
2.4.
Kennelijk heeft het Hof met de zinsneden "de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen" en "dit voorwaardelijke strafdeel" het oog gehad op het deel van 60 dagen van de 63 dagen jeugddetentie die het heeft opgelegd. Voor het overige heeft het Hof met zijn hiervoor weergegeven overweging uitdrukkelijk doen blijken dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 3 dagen te dezen, vanwege onder meer de ernst van de feiten, passend en geboden is en heeft het aldus in overeenstemming met art. 359, zesde lid, Sv in het bijzonder de redenen opgegeven die de opgelegde jeugddetentie hebben bepaald.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 juli 2018.