Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het vierde middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
10 juli 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 63 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk. De zaak betreft een jeugdige verdachte die op 3 november 2015 in verzekering is gesteld en waarvan de voorlopige hechtenis op 6 november 2015 is geschorst. De Hoge Raad heeft de strafmotivering van het Hof beoordeeld, waarbij het Hof de strafoplegging heeft bevestigd met inachtneming van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De Hoge Raad concludeert dat het Hof met de zinsneden "de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen" en "dit voorwaardelijke strafdeel" heeft bedoeld dat de 60 dagen van de 63 dagen jeugddetentie voorwaardelijk zijn. Daarnaast heeft het Hof aangegeven dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 3 dagen passend is, gezien de ernst van de feiten. De Hoge Raad verwerpt het beroep, omdat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden en geen nadere motivering vereisen.