In deze zaak gaat het om de verjaring van een schadevordering van een werknemer tegen zijn werkgever. De werknemer, [eiser], was als bedrijfsleider in dienst bij [verweerster] en raakte op 22 december 1998 arbeidsongeschikt na een ongeval in de wasstraat van het bedrijf. De verzekeraar van de werkgever, N.V. Schadeverzekering-Maatschappij Bovemij, erkende op 8 november 2001 de aansprakelijkheid van de werkgever. De werknemer vorderde in 2011 vergoeding van de schade, maar de kantonrechter honoreerde het verweer van de werkgever dat de vordering was verjaard. Het hof bekrachtigde dit vonnis, waarbij het de vraag behandelde of de erkenning van aansprakelijkheid door de verzekeraar ook de verjaring van de vordering had gestuit. De Hoge Raad oordeelde dat de erkenning van aansprakelijkheid door de verzekeraar niet automatisch betekent dat de verjaring is gestuit, tenzij de werknemer de verzekeraar als vertegenwoordiger van de werkgever mocht beschouwen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.