ECLI:NL:HR:2018:1068

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
16/05156
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Samenloop van medeplegen poging tot diefstal en medeplegen vernieling bij woninginbraak

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte is beschuldigd van medeplegen van poging tot diefstal door middel van braak en medeplegen van vernieling. De feiten vonden plaats op 2 september 2015 in Schoonrewoerd, waar de verdachte samen met anderen probeerde in te breken in een woning door twee ramen te forceren. Het Hof heeft geoordeeld dat er sprake was van meerdaadse samenloop van de feiten, maar de Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaarde feiten zich op dezelfde tijd en plaats hebben afgespeeld, waardoor in wezen één verwijt kan worden gemaakt aan de verdachte. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak over eendaadse samenloop en de vrijheid van de feitenrechter bij strafoplegging. Ondanks de gegrondheid van het middel, leidt dit niet tot vernietiging van de uitspraak, omdat de opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, ver onder het strafmaximum ligt. De verdachte heeft dus onvoldoende belang bij cassatie, en het beroep wordt verworpen.

Uitspraak

3 juli 2018
Strafkamer
nr. S 16/05156
AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 oktober 2016, nummer 22/000927-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep op grond van art. 80a RO.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof met betrekking tot het onder 1 en 2 bewezenverklaarde ten onrechte art. 57 Sr en niet art. 55, eerste lid, Sr heeft toegepast.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 02 september 2015 te Schoonrewoerd, gemeente Leerdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (welke is gelegen aan de [a-straat 1]) weg te nemen een of meerdere roerende za(a)k(en) en/of geld, toebehorende aan [betrokkene 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak, heeft hij, verdachte en/of hebben zijn mededaders
- de tuin van voornoemde woning betreden en
- getracht twee ramen te forceren door middel van inbrekerswerktuig, in elk geval (hand)gereedschap,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2. hij op 02 september 2015 te Schoonrewoerd, gemeente Leerdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk ramen (van een woning, welke is gelegen aan de [a-straat 1]), toebehorende aan [betrokkene 1], heeft vernield en/of beschadigd."
2.2.2.
Het Hof heeft het onder 1 en 2 bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"de meerdaadse samenloop van poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak,
en
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen."
en heeft als wettelijke voorschriften waarop de straf mede is gebaseerd onder meer art. 57 Sr vermeld. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en dienaangaande onder meer het volgende overwogen:
"De verdachte heeft zich op de wijze zoals in de bewezenverklaring nader omschreven samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak, waarbij twee ramen zijn vernield en/of beschadigd. De verdachte heeft er daarmee blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van anderen en hun persoonlijke levenssfeer. Daarnaast heeft hij voor de bewoners van de woning overlast en financiële schade veroorzaakt. Feiten als de onderhavige brengen in de regel bij burgers ook gevoelens van onveiligheid teweeg."
2.3.
In zijn arrest van 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:831, heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
"3.3.1. In zijn arresten van 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111 tot en met ECLI:NL:HR:2017:1115, heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over de eendaadse samenloop en de voortgezette handeling gegeven. De overwegingen uit voornoemde arresten laten zich op hoofdlijnen als volgt samenvatten.
De eendaadse samenloop en de voortgezette handeling vervullen een wezenlijke functie bij het voorkomen van onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing in geval van gelijktijdige berechting van sterk samenhangende strafbare feiten.
Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Voor de voortgezette handeling komt het erop aan of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het "wilsbesluit") zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.
Het toepassingsbereik van deze regelingen is ruimer dan wellicht kon worden afgeleid uit eerdere rechtspraak waarin vooral de verschillen in de strekking van de betrokken strafbepalingen centraal stonden. Die ruimte voor eendaadse samenloop en voortgezette handeling vindt mede steun in het vooral met art. 55, eerste lid, Sr verwante art. 68 Sr dat ook dubbele bestraffing wil voorkomen. Ook in dat verband is immers bij de beantwoording van de vraag of sprake is van "hetzelfde feit" - naast de aan de orde zijnde gedraging van de verdachte - de juridische aard van de aan de orde zijnde feiten relevant, waarbij geen identieke strekking van de desbetreffende strafbepalingen is vereist, maar waarbij vooral van belang is of hun strekking niet wezenlijk uiteenloopt.
Wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde in geval van eendaadse samenloop is het in beginsel aan de feitenrechter om de vraag te beantwoorden of hij in geval van eendaadse samenloop het bewezenverklaarde enkelvoudig kwalificeert (onder de zwaarste strafbepaling) dan wel of hij meervoudig kwalificeert en vervolgens de zwaarste strafbepaling toepast bij de straftoemeting. Denkbaar is dat de feitenrechter, teneinde onevenredige aansprakelijkheid te voorkomen, een enkelvoudige kwalificatie aangewezen acht. Bij een voortgezette handeling ligt dat echter niet in de rede.
3.3.2.
De Hoge Raad heeft in de hiervoor genoemde arresten tevens overwogen dat art. 55, eerste lid, en art. 56 Sr in zijn recente rechtspraak zelden aan de orde komen en dat daarbij een belangrijke rol speelt dat hierop betrekking hebbende klachten doorgaans van onvoldoende belang zijn om cassatie te rechtvaardigen omdat - kort gezegd - de opgelegde straf ver onder het strafmaximum ligt dat zou gelden als met de steller van het middel van eendaadse samenloop of voortgezette handeling zou worden uitgegaan. Vanwege het belang dat het thema heeft met name in feitelijke aanleg, heeft de Hoge Raad de onder 3.3.1 samengevat weergegeven opmerkingen gemaakt over de uitleg en de toepassing van voornoemde wetsbepalingen, met de kanttekening dat de zeer beperkte toetsing in cassatie niet zal veranderen.
In verband met die toetsing in cassatie is van belang dat art. 55, eerste lid, en art. 56 Sr weliswaar het in een concreet geval geldende strafmaximum (mede) bepalen, maar dat binnen de grenzen van dat strafmaximum de strafoplegging door uiteenlopende factoren wordt bepaald, waaronder de concrete ernst van het feit en de persoon van de verdachte. De feitenrechter is – binnen de grenzen van het ter zake geldende strafmaximum – vrij in de keuze van de straf en in de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht (vgl. HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7805). Dientengevolge brengt de enkele omstandigheid dat de rechter ten onrechte is uitgegaan van meerdaadse samenloop in plaats van eendaadse samenloop dan wel voortgezette handeling, nog niet met zich dat in die concrete zaak van onevenredige bestraffing sprake is. Een en ander laat onverlet dat de Hoge Raad in cassatie aangevoerde klachten kan bespreken – ook zonder dat zulks leidt tot vernietiging en terugwijzing – met het oog op het aanduiden van de voor de feitenrechter bestaande ruimte tot toepassing van art. 55, eerste lid, en 56 Sr."
2.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat met betrekking tot het onder 1 en 2 bewezenverklaarde sprake is van meerdaadse samenloop. De bewezenverklaarde vernielingshandelingen leveren evenwel een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, waarbij de bewezenverklaarde braak door het trachten te forceren van twee ramen bestaat uit het vernielen en/of beschadigen van ramen van de woning aan de [a-straat 1]. De strekking van de betreffende strafbepalingen - te weten art. 311, eerste lid onder 5°, Sr en art. 350 Sr - loopt niet dusdanig uiteen dat niet zou kunnen worden geoordeeld dat de verdachte van die handelingen (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. 's Hofs oordeel is derhalve niet zonder meer begrijpelijk. Het middel is gegrond.
2.5.
Nochtans leidt de gegrondheid van het middel niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Dat berust op het volgende. De door het Hof opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, ligt ver onder het strafmaximum van vier jaren dat zou gelden als met de steller van het middel van eendaadse samenloop zou worden uitgegaan terwijl het Hof, ook indien het bij de strafoplegging was uitgegaan van eendaadse samenloop van de bewezenverklaarde feiten, bij de waardering van die feiten gewicht mocht toekennen aan de omstandigheid dat bij de poging tot – kort gezegd – gekwalificeerde diefstal schade is ontstaan aan ramen van de woning. De verdachte heeft dus onvoldoende belang bij cassatie.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in het bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 juli 2018.