ECLI:NL:HR:2017:949

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
15/03460
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplegen van gewoontewitwassen en verbeurdverklaring van inbeslaggenomen geldbedrag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van gewoontewitwassen, waarbij hij samen met anderen geldbedragen had verworven en voorhanden had gehad, wetende dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De Hoge Raad oordeelde dat het beroep van de verdachte op rechtspraak over de kwalificeerbaarheid van witwassen niet slaagde, omdat de bewezenverklaring ook inhield dat de verdachte de geldbedragen had 'overgedragen' en 'omgezet'. Dit betekende dat de verdachte geen voldoende belang had bij de klacht over de kwalificatie van het bewezenverklaarde.

Daarnaast ging de zaak over de verbeurdverklaring van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 6.109,69. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de afwijzing van de vordering tot verbeurdverklaring. De Hoge Raad herhaalde dat voor verbeurdverklaring niet vereist is dat er beslag is gelegd op het voorwerp waarvan de verbeurdverklaring wordt uitgesproken. Het Hof had ten onrechte geoordeeld dat de gelden waarop conservatoir beslag rust niet konden worden verbeurdverklaard. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging en de beslissingen omtrent het inbeslaggenomen geldbedrag, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de mogelijkheid van verbeurdverklaring van inbeslaggenomen goederen, zelfs als er conservatoir beslag op rust, en bevestigt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de kwalificatie van witwassen in strafzaken.

Uitspraak

23 mei 2017
Strafkamer
nr. S 15/03460
AKA/DFL
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 10 juli 2015, nummer 22/004303-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en de Advocaat-Generaal bij het Hof.
Namens de verdachte heeft O.J. Much, advocaat te Rotterdam, middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de afwijzende beslissing op de vordering tot verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 6.109,69, tot het alsnog verbeurdverklaren van dat geldbedrag door de Hoge Raad en tot verwerping van het beroep van de verdachte.

2.Beoordeling van het namens de verdachte voorgestelde vierde middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer over het oordeel van het Hof dat het onder 3 bewezenverklaarde het "medeplegen van gewoontewitwassen" oplevert.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 1 november 2011 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens voorwerpen, te weten geldbedragen, heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en heeft omgezet, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders van het plegen van witwassen een gewoonte gemaakt."
2.2.2.
Het Hof heeft het onder 3 bewezenverklaarde gekwalificeerd als "medeplegen van gewoontewitwassen".
2.3.
Het middel doet een beroep op rechtspraak van de
Hoge Raad over in het bijzonder de kwalificeerbaarheid als witwassen van het 'verwerven of voorhanden hebben' van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen (vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302 en HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842). Met die rechtspraak wordt gedoeld op het 'verwerven of voorhanden hebben' als bedoeld in het eerste lid onder b van art. 420bis Sr. De bewezenverklaring houdt evenwel ook in dat de verdachte de geldbedragen heeft "overgedragen" en heeft "omgezet" als bedoeld in het evengenoemde onderdeel van dat artikellid. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het Hof bij de kwalificatie van het bewezenverklaarde kennelijk geen zelfstandige betekenis heeft toegekend aan het "verwerven" en "voorhanden hebben" van de geldbedragen, zou de mogelijke gegrondheid van deze klacht niet tot cassatie behoeven te leiden wegens het ontbreken van voldoende belang van de verdachte bij deze klacht (vgl. HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3043, NJ 2016/80).
2.4.
Het middel is in zoverre tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van de namens de verdachte voorgestelde middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het door de Advocaat-Generaal bij het Hof voorgestelde middel
4.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de vordering tot verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 6.109,69 heeft afgewezen.
4.2.
Het Hof heeft - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - als volgt overwogen en beslist:
"Ten aanzien van de inbeslaggenomen gelden overweegt het hof dat uit het dossier en hetgeen de advocaat-generaal naar voren heeft gebracht, blijkt dat het om conservatoir in beslaggenomen gelden gaat. Gelden waarop conservatoir beslag rust kunnen niet verbeurd verklaard worden. Het hof zal daarom, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, deze gelden niet verbeurdverklaren."
4.3.
Voor verbeurdverklaring als bedoeld in art. 33a Sr is niet nodig dat op de voet van art. 94 Sv beslag is gelegd op het voorwerp waarvan de verbeurdverklaring wordt uitgesproken. Ingevolge art. 34 Sr zal in zo een geval het voorwerp moeten worden uitgeleverd of de geschatte waarde daarvan moeten worden betaald. Voor uitlevering zal de verdachte, indien op hetzelfde voorwerp een ander dan het in art. 94 Sv vermelde beslag is gelegd, afhankelijk zijn van de medewerking van de beslaglegger. Een conservatoir beslag als bedoeld in art. 94a Sv staat derhalve niet eraan in de weg dat een voorwerp wordt verbeurdverklaard. Een andersluidende opvatting zou ook tot het onaanvaardbare resultaat leiden dat de strafrechter door een beslaglegger in zijn sanctiemogelijkheden wordt beperkt (vgl. HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3689, NJ 2016/62).
4.4.
Het oordeel van het Hof zoals weergegeven onder 4.2 is derhalve onjuist.
4.5.
Het middel slaagt.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, de beslissingen omtrent het inbeslaggenomen geldbedrag daaronder begrepen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt de beroepen voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 mei 2017.