In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de belastingaftrek voor een niet-ingezeten zelfstandige. De belanghebbende, een Nederlandse inwoner van Spanje, had arbeidsinkomsten die voor 60% in Nederland en voor 40% in Zwitserland werden belast. De zaak kwam voort uit een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie, die op 9 februari 2017 oordeelde dat Nederland de aftrek van negatieve inkomsten uit een eigen woning niet mag onthouden aan een niet-ingezeten zelfstandige die 60% van zijn totale inkomen in Nederland verwerft, terwijl hij in de lidstaat waar zijn woning is gelegen geen inkomen ontvangt dat recht geeft op aftrek. De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof Amsterdam in zijn uitspraak een verkeerde rechtsopvatting had gehanteerd door een onderscheid te maken tussen ingezeten en niet-ingezeten belastingplichtigen. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. Tevens werden de kosten van het geding in cassatie en de kosten voor de behandeling bij het Hof en de Rechtbank aan de belanghebbende vergoed.