Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.De prejudiciële procedure
3.Beantwoording van de prejudiciële vraag
- i) Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 februari 2003 is ten aanzien van [verzoekster] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
- ii) Bij vonnis van 19 april 2006 van die rechtbank is de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoekster] beëindigd zonder toekenning van de ‘schone lei’. Daarbij is overwogen dat [verzoekster] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
- iii) Bij arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 18 juli 2006 is het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
- iv) Op 9 januari 2007 is de slotuitdelingslijst verbindend geworden.
In afwijking daarvan kan de rechter de termijn op ten hoogste vijf jaar stellen. Art. 356 lid 2 Fw bepaalt dat de schuldsaneringsregeling van rechtswege is beëindigd zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden dan wel, indien de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft beëindigd op grond van art. 354a Fw (de vereenvoudigde procedure op grond waarvan de schuldsaneringsregeling op een eerder moment kan worden beëindigd, met verlening van de schone lei), zodra de uitspraak tot de beëindiging in kracht van gewijsde is gegaan. In de periode tussen het verstrijken van de termijn als bedoeld in art. 349a Fw (het ‘materiële’ einde) en – in geval van een uitspraak op de voet van art. 354 Fw – het verbindend worden van de slotuitdelingslijst (het ‘formele’ einde) vindt afwikkeling van de boedel plaats. Afhankelijk van de voortvarendheid waarmee die afwikkeling door de bewindvoerder ter hand wordt genomen en afgerond, en van het gebruik van de aan de schuldeisers ten dienste staande rechtsmiddelen tegen het vonnis als bedoeld in art. 354 Fw, respectievelijk de slotuitdelingslijst, kan in de praktijk geruime tijd verstrijken tussen het materiële en het formele einde van de schuldsaneringsregeling.
–in geval van beëindiging op de voet van art. 354 Fw
–bovendien tot een minder redelijke uitkomst leiden. Zoals hiervoor in 3.3.2 is overwogen, is het formele einde van de schuldsanering als bedoeld in art. 356 lid 2 Fw afhankelijk van de voortvarendheid waarmee de bewindvoerder te werk gaat bij het opstellen van de slotuitdelingslijst en van het al dan niet aanwenden door schuldeisers van rechtsmiddelen tegen het vonnis als bedoeld in art. 354 Fw, respectievelijk de slotuitdelingslijst. Dat zou ertoe leiden dat voor de ene schuldenaar de termijn gedurende welke een nieuwe toelating tot de schuldsanering niet mogelijk is, aanzienlijk langer zou kunnen zijn dan voor de andere, zonder dat een schuldenaar daar zelf enige invloed op kan uitoefenen.
4.Beslissing
31 maart 2017.