In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 maart 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de afvalstoffenheffing van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2009. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 15 december 2016 had gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken had gesteld voor de betaling. Ondanks deze waarschuwing is het griffierecht niet voldaan. Op 19 januari 2017 heeft de griffier belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald, maar belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.