3.2Op grond van artikel 6:6, onder a, van de Awb - voor zover hier van belang - kan het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard worden indien niet is voldaan aan artikel 6:5, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4. De rechtbank stelt, onder verwijzing naar de eerder vermelde uitspraak van het Hof vast dat, gelet op de tekst van het bezwaarschrift, geoordeeld kan worden dat dit bezwaarschrift niet de gronden van het bezwaar bevat.
5. Bij brief van 19 oktober 2014 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld binnen zes weken de gronden van zijn bezwaar in te dienen, om zo het verzuim in het gemaakte bezwaar te herstellen. In brief van 20 december 2014 heeft verweerder eiser erop gewezen dat indien binnen veertien dagen na de dagtekening van deze brief geen gevolg hieraan zal worden geven dat zal leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
6. De rechtbank acht deze termijn niet onredelijk.
7. Nu eiser de hersteltermijn ongebruikt en zonder verzoek om uitstel heeft laten verlopen, kon verweerder in redelijkheid besluiten om het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb. Anders dan eiser blijkbaar meent rustte er geen verplichting op verweerder om hem ongevraagd in de gelegenheid te stellen de gronden van zijn bezwaar mondeling naar voren te brengen.
8. Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond.
9. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.”
8. Het tegen deze uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 januari 2016, aangevuld bij brief van 5 februari 2016. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2016. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en namens de heffingsambtenaar Brekveld voornoemd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.
10. In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend; de heffingsambtenaar ontkennend.
11. In zijn arrest van 29 september 1999, nr. 34 822, ECLI:NL:HR:1999:AA2907, heeft de Hoge Raad – onder meer – het volgende overwogen: “3.5. (…) In de Memorie van Toelichting bij de Algemene wet bestuursrecht is inzake artikel 6:5 - voorzover in cassatie van belang - opgemerkt: "Het bezwaar- of beroepschrift dient uiteraard de gronden voor het bezwaar of beroep te bevatten. De eisen die in dit opzicht kunnen worden gesteld, zullen onder meer samenhangen met de aard van de motivering die het bestuursorgaan voor zijn bestreden besluit heeft gegeven. Is deze summier of ontbreekt zij geheel (...) dan zal ook het bezwaar- of beroepschrift summier gemotiveerd kunnen zijn" (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 122).”
12. Belanghebbendes bij brief van 31 maart 2009 ingediende bezwaarschrift (zie hiervoor onder 2) bevat niet de gronden van het bezwaar (het is niet gemotiveerd; ook niet summier). Bij brief van 19 oktober 2014 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende verzocht zijn bezwaar binnen een termijn van zes weken te motiveren. Bij brief van 20 december 2014 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende nogmaals een termijn gegeven – thans van veertien dagen – om het bezwaar te motiveren. Daarbij heeft hij medegedeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard als binnen de genoemde periode geen reactie van belanghebbende is ontvangen.
13. Het bezwaar is desalniettemin niet door belanghebbende gemotiveerd. Nu het bezwaarschrift, hoewel artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dit vereist, niet de gronden van het bezwaar bevat en herstel van het verzuim, hoewel belanghebbende daartoe de gelegenheid heeft gehad, niet heeft plaatsgevonden, heeft de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
14. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.